Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/410

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Grave in zijne macht te krijgen, had hij al zijne beschikbare troepen samengetrokken en was daarmede Mansfeld komen versterken, juist op hetzelfde tijdstip dat Leycester, Hohenlo en Norits ieder afzonderlijk op verschillend doel aanrukten, en zich dus verdeeld hadden. Op zwaarder proeve en tegen meer ongelijke weerpartij kon dan ook moeielijk een twintigjarig onervaren krijgsoverste als van Hemert gesteld worden, dan tegen een veldheer als Alexander Farnese, die even vast van wil als rap van daad en vernuftig van vinding was, en met wien Leycester zelf tevergeefs wedijverde in behendigheid en krijgskunst. Tegen zulk eene overmacht als nu tegen haar aanrukte, moest de zwakke bezetting machteloos zijn ter wederstand: dit kon de onkundigste berekenen; ook ging er van allen die het gevaar zien konden, een luide angstkreet op, die heenklonk tot de overigen, en onder deze reeds een panischen schrik verspreidde, zonder dat men nog weten kon hoeveel reden men er toe had.

Van Hemert zelf werd doodsbleek en bracht de hand voor de oogen, als bedwelmd door hetgeen hij zag. Op zoo iets was hij niet verdacht geweest, en voor dit onheil voelde hij het zwakke hoofd duizelen, voelde hij dat het er door gebukt zou worden. Kapitein Denys stiet een paar woorden uit, meer krachtig dan kiesch, die bewezen, dat hij het gevaar niet lichter achtte dan de anderen, doch dat zijn schrik zich alleen open baarde in toorn en ergernis. Intusschen had de prikkel der angstige nieuwsgierigheid zelfs den schroomvalligsten moed gegeven om ten minste te zien wat er dreigde: — en toen zij gezien hadden, waren zij het natuurlijk, die met vermeerderd alarm van het geziene rekenschap deden aan de overigen. Toen ging, als Hooft zich uitdrukt, eerst recht »het geschrey der wyven en kinderen op, en daarmee de moed der soldaten ’t zink;"want hoewel van Hemert door Denys, die zijne tegenwoordigheid van geest niet verloor, werd aangezet om terstond zich tot mannelijken tegenweer vaardig te maken, en daartoe onverwijld de noodige bevelen gaf, werden ze ternauwernood verstaan, met de grootste verwarring gehoorzaamd; en als uit één mond werd er gesmeekt, geroepen, gebeden, gedwongen, om te doen hetgeen du Ban opnieuw en nu ten aanhoore der burgers voorstelde: om te onderhandelen en te zien of Parma nog tot een billijk verdrag gezind zoude zijn. Erbarming met de weerloozen die daar smeekten, en wier stom verwijt