Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/443

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

koelheid sprak geheel de diepte van smart, waarmede het ondersteld verraad van Gijsbert, van den landgenoot, van den eenigen vriend, hem het overige lijden had verzwaard.

»Ik keer niet terug, Meester! want om zoo te spreken ben ik nooit van u af geweest, sinds iedere mijner daden, gedachten en wenschen, sedert onze scheiding daarheen gestrekt hebben tot u te komen en u uit te helpen; ja zelfs die eigen scheiding was niets dan een tijdig voorzien in ’t geen ik vreesde, en dat uwe edele, standvaste trouw niet weren wilde.” En de jonkman begon het verhaal van hetgeen hij bedacht had en bedoeld, en wat hem reeds was gelukt.

»Dit spreken geeft mij ’t leven terug, al moet ik nog heden ter dood gaan,” sprak nu de geleerde onder tranen, den edelen jongeling aan zijne borst sluitende. — Mijn zoon, mijn vriend! want ik vertwijfel niet meer aan de menschheid, want de wezenlijke dood des harten is ondragelijker dan die andere, dien ik welhaast zal ondergaan.”

»Daarvan kom ik u redden, mijn lieve Heer!” riep Gijsbert, hem de handen kussende; en hij deelde hem zijn ontwerp mede en zijne hoop op de tusschenkomst der Koningin.

»Dat zal helpen voor een korten tijd, mijn zoon!” sprak Drebbel met een ernstigen glimlach. »Elisabeth’s tusschenkomst zelf zal hier niet baten, en zoo zij slaagt, zoo men mij vrijheid en leven biedt, zal het zijn tot een prijs dien ik niet zal geven… Ik diene den vijand van mijn Keizer nooit… gij hebt het reeds onbestemd beloofd, ik vergeef het u, maar ik zal uwe voorwaarde nooit kunnen vervullen.”

»Den Koning van Engeland zoudt gij toch willen dienen?” vroeg Gijsbert aarzelend.

»Dezen, ja dat kon gaan! maar dat zal niet licht te doen wezen.”

»Ik geloof wel, Elisabeth van Engeland is zoo trotsch op haar vaderlijk hof en zoo gehecht tevens… zoo de Koning zelf hier tusschen beide kwam en u opeischte.”

»O, dat ware… ja, dat ware mij goed; ik zou dan nog weer aan de wetenschap, aan mijn arbeid, aan mijn onderzoek wedergegeven worden; ik zou nog van ’t lieve vaderland hooren, van mijn vriend Schagen, den gelukkige, die wijzer was dan ik.”

»Dat behoeft niet eenmaal te wachten tot gij vrij zijt, gij kunt