Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/451

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Bij den heer Izaäk Bernards! Zekerlijk dat verheugt mij zonderling! Met diens huisgezin heb ik lang vriendschap gehouden, en ik ben nu gansch gerustgesteld omtrent het lot en onthaal mijner vrienden. Zulks ik nu met meer kalmte en lust op mijn eigen verblijf hier ter stede ga peinzen…"

»Gun mij te zeggen, juffrouw, dat ik mij grootelijks verwonder daarover, dat gij, bij zulke belangstelling voor die luiden, niet alreede van hun wedervaren hier tot Amsterdam waart onderricht."

»Ik zal u zeggen hoe het daarmede gelegen is. Ik heb eenigen tijd in hun midden doorgebracht te Middelburg en andere plaatsen in de provincie Zeeland, groote verkwikking smakende in hun gezelschap, tot op het oogenblik, dat zij, door de vervolgingen en smaadheden hun aangedaan, van daar verdreven werden; zoo ben ik gelijktijdig met hen verreisd, mij naar Utrecht begevende ter regeling mijner zaken, om zoo haast het zijn kon hen weder tot Amsterdam op te zoeken. Doch daar ik hier vele vrienden en magen heb, die allen aanspraak zouden maken op mijn bijwezen, voordat ik mij tot hen begeef, die mij in Christus de naasten zijn geworden, zoo is 't dat ik liever berichten omtrent dezen en hun wedervaren wilde inwinnen, om mij daarna bij de mijnen te voegen, wetende nu waar ik ze kan vinden."

»Sta mij toe, u te doen opmerken, dat hunne zaak in geen geval luisterrijk staat, en dat eene juffrouw van uwe kwaliteit, fortuin en aanzien in de wereld, om niet te spreken van de somme uwer uitstekende kunde en geleerdheid, welomzichtig mag gaan, met zich aan te sluiten daar, waar in allen deele meer verlies dan winste te berekenen valt."

»Met het welnemen van Uwe Edelheid, daar is voor mij met hen gansch geen verlies te vreezen, maar wel zekerheid van uitnemende winste. Integendeel, nu ik de kracht van den Geest Gods in hunne Evangelische bediening recht heb beginnen te proeven, is daar niets, dat ik niet schade heb geacht, zoo het mij mocht scheiden van dit… en dus los ben ik van al 't gene aardsch en menschelijk is, dat ik mij niet meer denk te vervreemden van hen, welken voortgang God ook moge geven aan hun werk of in welke verdrukkingen het Hem behagen zal hen te leiden."

»Fij, juffrouw van Schurman, hoe sombere tafereelen haalt gij