Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/146

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

mild kon wezen, als puttende uit eene ruime schatkist, doch die spaarzaam was uit voorzienig overleg. Meubelen, die er uitzagen, of zij eene eeuw konden verduren, en die naar gehalte en bewerking te oordeelen, ook duur genoeg moesten betaald zijn, om het recht te hebben van degelijkheid en duurzaamheid, dat van hen gewacht mocht worden; beschotten, zoo stevig gebouwd als keurig gebeeldhouwd en glad gewreven; in de zalen koperen kronen en standaardluchters, die voor spiegels hadden kunnen strekken; stoelen met en zonder leuning, doch waarvan de rood marokijnlederen zitting u tegenblonk met zorgvuldig onderhouden frischheid; de vloer wel van blauwe en witte marmersteenen, op de wijze van een dambord ingelegd, doch met fijne Spaansche matten gedekt op dat gedeelte, waar men onderstellen kon, dat zich de bewoners zouden neerzetten; dan, men kent reeds die huizen en hunne meubelen, en om er niet meer van te spreken, zeggen wij alléén, dat alles, van de leuning van de wenteltrap af tot op de groote feestzaal toe, voor dien karaktertrek der meesteres getuigde. Toch was zij nog iets anders er nog iets meer, de vrouwe van Wittenhorst, dan eene trouwe en wakkere verzorgster van haar huis, als wij zullen zien. In hare zaal is het reeds avond, schoon het buiten nog schemert, maar de gloed van een weidsch turfvuur op den haard, en de kronen en standers vollichten, maken het hier binnen zoo vroolijk en warm, als het daarbuiten in het twijfelachtig, duister en onguur is. In die zaal zijn, behalve de vrouw des huizes, nog eenige dames bijéén, allen in houding, manieren en kleeding aanzienlijke edelvrouwen, en hoewel meest allen pas tot den middelbaren leeftijd gekomen, of zelfs nog in frisschen jeugdigen bloei, hebben ze toch iets deftigs en ernstigs in haar uiterlijk, waaraan wel mocht toebrengen het stemmige, en toch zoo prachtige zwart fluweel of satijn damast; de kragen, die de losse bewegingen van hoofd en hals stremden, ook van de meest levendige