Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/33

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Ik zal de Engelsche taal leeren, beste vader! en wel schielijk kennen," viel het aardige kind hem in de rede, terwijl zij hare beide armen om zijn hals sloeg; »is ’t mij niet overgenoeg, dat gij het wenscht?"

»O! de ondeugende, zij heeft geluisterd!" riep meester Christoffel.

»In den winkel, evenals gij, brave heer!" hernam de kleine gevat.

Nu wist meester Cornelisz. ook, hoe Christoffel al vooruit van zijne behoeften was onderricht.

»Ik ben zeker, dat gij daar bezig waart Werner te plagen, om nieuwe boekskens voor u uit te zoeken."

»Och, moeder! ik heb niet noodig Werner te plagen, als mij iets gelust; aan mijne oogen ziet hij wat ik begeer."

»Niet vreemd! met die oogen, daaruit eene zoete mengeling spreekt van goedheid en vernuft, zegt en vraagt ge alles wat gij wilt," sprak Christoffel vleiend.

»Ei neen, meester! want dan hadt gij er nu uit begrepen, dat ik den naam begeerde te weten van mijn aanstaanden leermeester."

»Gewisselijk ja, den naam, dien weten wij nog niet!" riepen toen de beide echtgenooten tegelijk. »Zeg ons dien, meester Christoffel!"

Daar kon wel geene vraag worden uitgedacht waarop meester Christoffel minder was voorbereid, hoe natuurlijk die ook was, dan juist die naar den naam van den persoon, voor wien hij zich borg had gesteld. Ook stond hij een oogenblik verbijsterd en verlegen; maar op eens zeide hij stoutweg:

»De man heet Fabian, maar dat klinkt wel simpel en nauw had ik moed…"

»Wij zijn er geene luiden voor om iemands geringheid te ver-