Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/38

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

II.
De Engelsche taalmeester.




Toen Christoffel Reynaertz of Christophorus Renardus, als hij zich liever noemen hoorde, zijne zaken met meester Jan Cornelisz. had afgedaan (wij weten niet, of het zoo tot zijn genoegen uitviel, dat er de druk na volgde), ging hij, met een stillen, sluipenden, doch wat verhaasten stap eene wijle de Nieuwe gracht zuidwaarts langs, sloeg toen bij de Nonnensteeg eene dwarsstraat in, die hem leidde naar ééne der geringere wijken dicht bij het bolwerk, en kruiste die door tot dicht bij de Schans Zonnenburg. Het kostte hem dus een goede vijf minuten loopens, en daar men in den aanvang van Januari was, begon de schemering reeds te vallen, eer hij zijn huis had bereikt; want hij was thuis in die woning met nieuw opgetrokken houten gevel; dat getuigt terstond de wijze, waarop hij een sleutel uit zijn zak haalt, de deur opent, en zonder aarzeling binnentreedt.

Tegelijk zien wij, zoo wij dat al niet eerder begrepen hebben, dat hij barbier en wondheeler is, twee beroepen, die destijds, en nog lang daarna, doorgaans vereenigd werden uitgeoefend,