Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/58

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

weest van het Bisschoppelijk hof; één mijner oudvaderen zelfs was lijffelijk barbier en heelmeester van Bisschop Filips, en van zoon tot zoon is deze stand overgegaan tot op mijn vader toe, die den afstand van het Bisdom aan den Keizer heeft beleefd, en de eerste woelingen der Reformatie onder Keizer Karel en den Spaanschen Koning. Hoe ’t zich heeft toegedragen, weet ik niet recht meer, maar mijn vader, die eene vrouw had getrouwd van de nieuwe religie, en die, alschoon Katholiek, een afkeer had vande Spaansche inquisitie — daarmee men de vrijheid onzer burgers dreigde, -begost langzaam tot hare opiniën over te hellen, en zonder tot openlijken overgang te komen, om opspraak te mijden, ging hij met haar ter preek en ten Avondmaal! Waarheid is, dat zulks te dien tijde hier in Utrecht ook zachtelijk en zoetelijk ging. Een vrome Priester, meester Huibert Duifhuis, wist den haat der twistende religiën te stillen, en dus wel verstandig te werk te gaan, dat Roomsch en Onroomsch beiden gesticht werden door zijne wijze schikkingen, niet minder dan door zijne vrome sermoenen, zulks men geene afzwering behoefde, om in zijne Kerke communie te houden. Korts, hier tot Utrecht, in ’t midden van den heftigsten strijd en twist, die elders heerschte, bloeide eene gemeente, die in liefde en eenheid eene eere Christi mocht heeten; en mij geheugt nog, hoe ik als knaap derwaarts werd geleid, en in die Kerke als jonkman mijne eerste stichting ben gaan zoeken. Mijne ouderen werden geconsidereerd als leden van die Kerke, en ik werd er werkelijk lidmaat, toen ik tot jaren van onderscheid kwam. Nu tot mannelijken leeftijd gekomen, komt daar op eens de vreemde Graaf met zijn gevolg van harde, stijfzinnige Predikanten, van ’t geen ze noemen: de ware Gereformeerde religie, en met één dwangbevel werd dit goed en vroom gebouw der St. Jacobskerke uitgeroeid. De predikers, weerdige opvolgers van vader Duifhuis, werden gedwongen den weg der Geuzen-papen te volgen, oft de stad te verlaten; lot, dat de eerlijkste hunner onderging; maar nu de gemeente,