Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/84

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

woordige bewoonster, die het slechts tijdelijk in gebruik heeft, zal wel geene moeite doen om het op te richten uit dien droeven staat van verwaarloozing. Wij doorloopen het dus ook maar schielijk.

Zonder ons te storen aan een stoet van bedienden en vrouwen, die zich in de benedenzalen ophouden, of in die ruime gaanderijen bij troepjes zich samenscholen, zeker niet door al te zwaren dienst gedreven, gaan wij recht door naar een vertrek, waar wij de meesteres des huizes zelve zullen vinden. ’t Is een klein kabinet nevens hare kleedkamer, dat haar de diensten schijnt te doen van boudoir en bidvertrek samen, in zoover Protestantsche dames een zoodanig plekje onder hare behoeften rekenen. Er heerschte die soort van weelde, waarmede hoog aanzienlijke personen zich laten omringen, zonder het zelf te weten wat zij kost. Zijden gordijnen, gestoelten met fluweel bekleed, tapijt behangsel, trotsche candelabres en meubelen van rozenhout met schildpad of parlemoer ingelegd. Maar er heerscht tegelijk eene wanorde, die dit alles de volstrekte voorwaarde van behagelijkheid ontneemt, en die te opmerkelijker is en te meer droevig, omdat wij ze waarnemen bij eene vrouw! Want men zegt, dat de verwarring, die heerscht in hare kamer, een symbolisch getuige is van haar hart en karakter, en gaat die uitspraak door, dan waarlijk was de Prinses de Chimay eene zeer beklagenswaardige vrouw; want in zulken chaos, als zij hier, zou het wel geene andere vrouw mogelijk zijn geweest te leven, en als men bedenkt, dat het haar slechts den wil, slechts een bevel gekost had, om hare omringing beter geordend te zien, dan is het maar al te zeker dat deze toestand vrijwillig is, en dat zij dien niet eens opmerkt. Kleedingstukken, boeken, papieren en sieraden, alles lag verward dooréén, en hing of waggelde op de zitten, op de kleine tafels, op de guéridons, en tot zelfs op den vloer, die ten deele met een kostbaar tapijt was bedekt, al te prachtig om er niet den treurigen toestand van te bejammeren.