Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/15

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

En nu overtuigd, dat wij hun hiervan niets meer schuldig zijn, stappen wij haastig eenige dagen over en deelen u mede, dat de winter in Februari dus fel werd en het landverblijf door hongerende en verwilderde soldaten dus onveilig, die, zich moetende behelpen zonder soldij, de arme boeren uitplunderden welke beroofde lieden welhaast uit nood zelf in roovende bedelaars verkeerden, zoodat, òf ieder op eigene gelegenheid, òf somwijlen beiden, in vluchtig verbond en door nood gedreven, gemeene zaak makende, zelfs op heerenhuizingen hunne aanvallen richtten. En hoewel het kasteel Brakel zulken aanval licht zou getrotseerd hebben, had toch de heer Azewijn zijne familie naar de stad doen komen. Ada had jonkvrouw Odilia moeten volgen, maar Wijndrik, om haar meer zeker tegen alle pijnlijke aanraking met de buitenwereld te beveiligen, had nu voor haar en zich zelf eene woning gehuurd, gelijk er, helaas! te veel te krijgen waren in Utrecht, gemeubeld en al, daar de ongelukkige eigenaars in ballingschap omzwierven.

Hier leefde Ada afgezonderd en stil, en Wijndrik vermeed, zooveel hij kon, haar getuige of deelgenoote te maken van zijn eigen geluk; niet dat hij in haar zachtaardig gemoed vreesde afgunst te wekken, maar hij wilde haar iedere sombere vergelijking sparen, en zoo mogelijk iedere herinnering weren. En toch… als men denken kan, dat laatste was buiten zijne macht. Veeleer was het eenzame leven, zonder andere verstrooiing dan het vrouwelijk handwerk en de weinige lectuur, die toenmaals eene vrouw ten dienste stond, haar als overmijdbare prikkel, als altijd vloeiende bron tot peinzen en nadenken, over een verleden dat, met al zijn bedrog en met al de teleurstelling, waartoe het gebracht had, nog zoo zoet scheen, vooral op een afstand en gezien uit het clair-obscur eener eenzaamheid waarin het gevoelsleven en de gewaarwordingen, die het brengt, de behoefte worden van een teeder gemoed en eene denkende