Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/166

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Gepretendeerde rechten,…?" herhaalde Barneveld; »ik versta niet wel, wat Uwe Edelheid daarmede bedoelt."

»Ik bedoele zijne pretentie van meesterschap in Holland en Zeeland, boven de ordinaire macht aan de afzonderlijke Gouverneurs der provinciën verleend, en ik vrage u, is het denkelijk, dat een heer van negentien jaren, wezende in de positie van den Grave van Nassau, dergelijke aanmatiging opvatten en doorzetten zou, zonder een hoofd, dat voor hem denkt en wikt, en een arm, die hem steunt…

»Gij kent onzen geboren Prince van Oranje niet, Sir Thomas! Het bloed van Willem! stroomt hem door de aderen, en niet verbasterd, dat zwere ik u; maar gun mij eene tegenvraag. Gij denkt hier op het verschil, dat er gerezen is met den Kolonel Sonoy…"

»Minder nog op dat verschil zelf, dan wel op de consequentiën van dien, zoo dat verschil uitgewezen werd naar ’t verlangen en ’t gevoelen van den bijzonderen Gouverneur van Holland…"

»En van de Staten, mijnheer!" hernam Barneveld nu, snel en vast; »de Staten, die wel gezind zijn, in dezen de eischen en rechten van Zijne Exellentie te steunen…"

»Nu erkent gij zelf, wat ik zooeven verholen uitsprak,…"

»Maar gij zijt het dan niet met ons ééns over de wettigheid dier pretentiën?" vroeg Barneveld, met eene verwonderenswaardige naïveteit.

»Zóó weinig, mijnheer! dat dit onder de voorname punten hoort, waartegen mijn protest luidt…; zoo gij dit nog anders niet mocht hebben ingezien," hervatte Wilkes, die zeker wel de overtuiging had van het tegendeel.

»De Staten hebben daaraf nog niet officiële kennis genomen," hernam Barneveld, zich ontschuldigende; »maar gun mij u op de hoogte der kwestie te brengen; ik heb zekerheid, dat gij dan een ander vonnis zult wijzen. "