Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/21

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

mijne consciëtie; zoo gij haar ernstig meent, zoo ik haar U geve, maak haar gelukkig!"

»Zoo zal ik, ik zwere het, bij God almachtig! zoo anders, moge schande en straf mijn deel zijn. Ik zal haar gelukkig maken, en aan hare zijde mijn geluk, mijne ruste vinden."

»Zoo neem dan die hand, die mijne zachte Ada u willig geven zal; gij zijt er wel al te zeker van," hernam Wijndrik, die de smeekende blikken zijner zuster niet langer weerstaan kon, en die een eind wilde maken aan de angstige spanning, waarin hij haar zag; »maar zie gij toe, dat dit toegeven niemand onzer berouwen moge!"

»Dat zal het nooit!" hernam Nicolaas, de hand vattende, die nu de zijne was.

Zeker, er moest veel gebeurd zijn, om dien man tot een zulken omkeer van gevoelen en handelen te brengen en den slaaf van de Prinses de Chimay tot den verbonden bruidegom te maken van een zacht, beminnelijk meisje, maar dat niets had dan die eigenschappen, om het hart te winnen van een man, dus hartstochtelijk en zinnelijk als de Maulde. Er moest veel gebeurd zijn, en toch… wat het was…? Wijndrik kon het niet vragen, en Ada, zij was te gelukkig, om een bang verleden te herdenken; zij had hare mededingster nooit gekend; zij had alleen geraden, dat zij er eene had, maar… deze was vergeten; zij was bemind. Wat zeide haar het verleden? Het tegenwoordige was het hare; de toekomst zou de hare zijn; zij was al te gelukkig, haar afgod te mogen aanbidden… En hij…, het bekoorde, het bedwelmde hem, zich dus aangebeden te zien; hij liet zich beminnen, en hij begon zich te overtuigen, dat hij zelf liefhad; zijne ijdelheid, zeker op de ééne of andere wijze gekrenkt door de luim der Prinses, vond hare genoegdoening onder die teere hulde van een ander vrouwelijk hart; zijne zelfzucht en zijn hartstocht zelf vonden hunne rekening, hunne