Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/219

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»’t Is allerdroevigst, dat er tusschen heeren van zulke kwaliteit, als U we Excellentie en de Graaf van Leycester, dissentiën zijn gerezen en misvertrouwen is gezaaid, die tot zulke handelingen leiden," sprak Leoninus, met een bijna onmerkbaar hoofdschudden.

»Voorwaar, dat is klagelijk; maar er is toch van deze zijde nietwes geschied, dat tot zulke représailles gerechtigde," hervatte Barneveld schielijk.

»Daar is misvertrouwen te over getoond aan deze zijde, om onrust en argwaan op te wekken aan gene," hervatte de Kanselier met vastheid .

»Om zulke schennis te wettigen?" vroeg Maurits heftig.

»Om haar met verschoonlijke oogen aan te zien, en niet al te hoog op te nemen," vermaande Leoninus.

»Overzeker! ik wist niet, dat ik de voorspraak mijner tegenpartijders hierheen riep, toen ik den ouden raadsman van mijn heer vader tot raadpleging uitnoodde," antwoordde Maurits gekrenkt, en keerde zich met onwil van Leoninus af.

Barneveld sprak, op gansch anderen toon dan de Kanselier.

»Naar mijn gevoelen," zeide hij, »is het vrij onnoodig, verschooning te zoeken voor eene schennis, die… een particulier aangedaan door een vorst, reeds geweld en onrecht mocht heeten; maar die, gepleegd door een particulier persoon, als de edelman Robert Dudley in dezen is, tegenover een doorluchtig Vorst, als Zijne Genade de geboren Prins van Oranje, als laesie van hoogheid mag geconsidereerd worden, om niet te zeggen, dat de beleediging evenzeer attendeert de personen van de Koninklijke Majesteit van Frankrijk en de overige doorluchtige persoonaadjen, waaraan de brieven mogen gericht zijn. Dit bewerende, dunkt me, kan die schennis zwaarlijk met zachte oogen worden gezien, behoudens eere, en niet zoetelijk worden opgenomen, zoo daar nog eenig ontzag zal verblijven voor rang en rechten…"