Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/33

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Ja, een verzoek van den Advocaat en anderen van de Staten van Holland, om weinige dagen op te houden eenige patenten op de garnizoenen in hunne provincie, als hebbende met hun Stadhouder geraadpleegd over de voorziening hunner steden en frontieren. De Raad heeft bewilligd, maar ik gaf mijne stem niet… en ze wisten vooruit, dat ik het niet doen zoude, hebbende mij daaromtrent reeds vroeger verklaard aan den heere van Oversteyn en anderen, die mij daartoe te mijnen huize zochten over te halen," antwoordde van Brakel.

»De Raad heeft bewilligd," hernam Wilkes; »ja, als men dat bewilliging heeten kan, de bijgevoegde voorwaarde, dat dit geschieden zoude met voorweten en toestemming des Raads en niet tot achterdeel van ’s Graven gezag… Nochtans roert men nu in Holland de trom, op naam en gezag van den provincialen Gouverneur, en in sommige plaatsen zelfs op naam van de Stedelijke Magistraat; men geeft zelfs lastbrieven uit, doet betalingen, die men goed acht…"

»Och! oft men dan goed mocht achten in den nood van ’t arme krijgsvolk te voorzien," viel North in, »maar dat wordt gansch vergeten."

»Men gebruikt het alevel, en gansch naar believen, zonder er den Raad in te kennen, en dat niettegenstaande het plakkaat van 10 Januari I587, door den Raad op ’t volk van oorlog gemaakt bij autorisatie des Graven… Zelfs is er door Holland een voorstel gedaan tot reductie der Engelsche troepen, doch daarvan heeft men moeten afzien, wijl de Raad zich daartegen gekant heeft met alle macht, als strijdig met de kabinets-akte… Toen hebben ze het opgegeven."

»En konden dat licht," zeide North. »onze arme Engelschen zullen, door honger en ellende, wel vanzelve tot zulke reductie komen, dat er welhaast geene voltallige compagnie meer te vinden zal zijn. Voorwaar, zoo ’t geviel, dat daar uiterlijke strijd kwam,