Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/40

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

met zulke schurfte schapen in één stal liet, gaf hij ons niet het recht er bij ze buiten te werpen, eer de smet van hun bijzijn ons allen trof?"

»Ge spreekt in beeldspraak, Sir John! gun den gezant der Koningin, die taal niet te verstaan."

»Nu, dan zal ik vrij uitspreken: waarom heeft de Graaf ons bij zijn vertrek met eene kabinetsakte begiftigd, die ons allen de handen bindt, om personen, waarop het wantrouwen viel, te ontzetten…? Daarmede is zulk ondenkelijk kwaad geschied, dat ik het mij alléén verklare uit den wil, om bij zijn achterblijven hier zulke verwarringen te stichten, dat zijne creaturen… in dit troebele water visschen konden wat zij wilden."

»Sir John!" sprak Wilkes, die met moeite door blikken den driftigen North weerhield van uit te barsten, »ik begrijp, dat gij mistroostig zijt als wij allen over het gebeurde; dat gij nauw de volle helderheid van brein tot uw dienst hebt, en diep verslagen zijt van alles wat hier voorvalt; maar dat geeft u geen recht dus de handelingen te verdenken van den Luitenant-Generaal, door de Koningin aangesteld; al mocht uwe particuliere veete tegen den Graaf van Leycester u tot de hardste onderstellingen brengen, op die wijze schandmerkt gij zelf het eerst onze natie."

»Sir John!" sprak nu van Brakel met de bedaardheid, die een heftigen orkaan van drift voorafgaat, »ik kan u verklaren — ik, die zelf bij het stellen van de kabinetsakte tegenwoordig was en daaraan mede behulpzaam — dat de Graaf haar met de beste intentiën heeft uitgevaardigd. Ik, welgeboren Neerduitsch edelman, verklare u dit…: dit is geschied, omdat de Graaf zeker zijn wilde, dat de personen, ééns door hem benoemd, niet, zoo haast hij den rug gewend had, uit hunne gouvernementen of bevelhebberschappen ontzet zouden worden onder eenig flauw voorwendsel."