Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/54

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Gij weet, Generaal! al den tijd dien ik beschikbaar heb, kunt gij nemen als den uwen, en zoo ik van haast spreke, is het niet om minder voor u te doen dan gij verlangt, maar om spoedig af te doen wat er verricht moet worden… Om zich in een vreemd land staande te houden, moet men alles aangrijpen, en er zijn dames die alléén de voormiddaguren aan hare taalstudiën verkiezen te wijden," voegde hij er bij met zekere beduiding.

»En onder deze is wellicht uwe kleine bruid," hernam Norrits.

»Mijne bruid!" herhaalde Fabian met onuitsprekelijke minachting, »vergeef mij, Sir! gij vergist u; het is aan de uwe dat ik dacht. Vrouwe Walburg en hare nicht nemen samen hare les van mij, omstreeks deze ure."

»En zij maken treffelijke vorderingen, ik heb dat opgemerkt," hernam de Generaal met zekere bitterheid.

»Your honour zegt dat op een vreemden toon; moet ik daaruit twijfel aan mijne bekwaamheid verstaan?" »Integendeel, hoe zou ik die kunnen verdenken! ik meen slechts, dat ze zelfs vorderingen maken in een vak, dat niet tot de taal behoort; ge onderwijst ze ietwat in de politiek…, en de richting, die gij geeft aan hare denkbeelden…"

»Zal toch wel niet zoo geheel tegen uwe intentiën zijn…," viel Fabian in met levendigheid; en wilde er meer bijvoegen, maar het geweten van Norrits was niet zuiver genoeg op dit punt, om het hem toe te laten.

»Genoeg hiervan," antwoordde hij; »ik twijfel noch aan uwe bekwaamheid noch aan uw goeden wil; alleen uwe vaardigheid in de Hollandsche taal is mij nog niet volkomen gebleken, en toch is het deze, waarop het hier nu aankomt."

»Ik mag mij hierin beroepen op het getuigenis van den boekdrukker Jan Cornelisz., voor wien ik het meeste vertolk en stel, wat er uit de Engelsche in de Hollandsche tale bij hem wordt uitgegeven."