Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/56

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

den ernstigen toon van gezag en met eenige verheffing van stem.

»Ik geloof niet, dat de Generaal Norrits de man is om mijn persoon te verraden, sinds wij wederzijds eenstemmig zijn in opiniën."

Die getuigenis beviel nu weder Norrits niet, die ook in zekere pijnlijke spanning geraakte, en Wilkes hernam:

»Neen, Sir! het is al te dwaas, ik zal het niet uitspreken. Gij zijt hier geroepen, omdat men verdenking tegen u heeft opgevat, en ik, die u ondervragen moet, zal niet beginnen met mij zelven belachelijk te maken. Mijn gehoor zal mij misleid hebben, gelijk ik mijne oogen wantrouw. Gij zijt niet… gij kunt niet zijn, wat ik bedoele,"

»Ei, waarom toch zooveel omhaal, zooveel schuchterheid eer gij verklaren durft, dat gij den Graaf van Derby hebt herkend?" hernam Fabian, het hoofd oprichtende, en zich met eene fiere en vaste houding vlak voor hem stellende.

»De Graaf van Derby! De Graaf van Derby!" herhaalde Wilkes, op den toon der uiterste bevreemding, en bijna met toorn. »Neen, bij God, Sir! daarvoor heb ik u geen oogenblik kunnen houden." Daarop hem nog meer naderende en nog meer scherp in de oogen ziende: »Wel voor Lady Margaret, Gravin van…"

»Wilkes! mijn God, Wilkes! zijt ge werkelijk in ’t brein verward? Ge ziet een man aan voor eene vrouw, en dan nog wel; voor eene vrouw. die sinds drie jaren overleden is, als heel Engeland weet," riep Norrits verschrikt.

»Val Sir Thomas niet hard om dit woord," sprak nu Fabian goelijk; »er gaan geruchten, dat Lady Margaret nog in leven zou zijn, en men heeft het mij meer gezegd, dat ik eene zonderlinge gelijkenis heb met mijne ongelukkige… moei."

»Uwe moei! Voor welken Graaf van Derby geeft gij u dan uit?" hernam Norrits, die aan den verwilderden blik der wijdgeopende oogen van Wilkes zag, dat deze nog niet tot zich zelf was gekomen, en werkelijk kalmte en helderheid van oordeel miste.