Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/128

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

der poëterije (want het tafelgerijm van de 17e en 18e eeuw kan men nauw anders noemen) was destijds nog niet uit de bent der geleerden en rhetorijkers tot de burgers overgeslagen; maar de gewoonte van het toedrinken, de rondgaande roemer en de liedekens waren in volle kracht. Bij dit alles had Floris zich niet onbetuigd gelaten; toen de beker voor hem werd nedergezet met den zwijgenden eisch dat hij een liedeken zou aanheffen, had bij zich »met uitnemende goede gracie gekweten,"en later bij het nagerecht zelfs aangeboden het algemeen gezang met den mandoere of de luite te begeleiden, zoo zulk instrument voorhanden mocht zijn, hetgeen echter tot aller leedwezen ontkennend moest worden beantwoord. Bij eene latere drink- en zangbeurt maakte hij zelfs een impromptu op den molen, en het bedrijf van den gastheer, dat aller bewondering wegdroeg en dat hem geen kleinen dank won bij meester Jeremias; doch reeds bij den aanvang der tafel scheen hij de algemeene noodiging »om de joffers welkom te kussen," niet op te merken of niet te begrijpen dat zij hem mede betrof. Zwijgend en zonder haar aan te zien, had hij Francijntje den roemer toegeschoven tot zulk gebruik met zoeten wijn gevuld (het bier had men à discrétion in de tinnen kroezen.) Wie deze nalatigheid opmerkten, hielden haar voor de fiere terughouding van den adellijken Heer, die zich met de burgerdochter niet àl te gemeenzaam wilde maken, maar de meesten merkten haar niet op, zij hadden het te druk met zich zelven en hunne eigene lieve buurvrouwen, om zooveel acht te slaan op een ander, ware die ander dan ook een graaf. Waar Francijntje het voor hield, durven wij niet beslissen, maar blijkbaar nam zij het niet ten kwade, want zij scheen rustiger te worden en liet hare gedwongen stroefheid varen, zonder echter den vroegeren toon van vertrouwelijkheid te hervatten, Ten laatste echter, toen het algemeen gesprek, als te wachten was, op den olifant kwam, kon zij hare gewone levendigheid en hare geestdrift over »het wonderdier" niet langer beteugelen, en waar allen opnieuw samenstemden in den lof van den jongen Graaf, als wie zich kloekmoedig en hoffelijk had gedragen te haren opzichte, kon zij niet anders dan met een minzaam woordeke instemmen in den lof, die hem als haar redder gegeven werd; maar Floris, hetzij uit overleg, hetzij uit oprecht leedgevoel dat hij zijne eigene zaak bij haar had bedorven, scheen ook deze gelegenheid te verzuimen