Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/148

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

een rijken buit, — men vergat niet vroolijke liedjes aan te heffen, die aan den oever weerklonken, — men verzuimde niet te keuvelen en te schertsen, hier en daar was er zelfs een paartje dat fluisterde, en al fluisterend de hoofdjes zoo dicht bijeenstak, dat het hunne schuld niet was, zoo de lipjes elkander raakten. Dat Floris en Francijntje nu juist tot die fluisterenden behoorden, gelooven wij niet, maar wel weten wij, dat zij voortdurend in geheimzinnige samensprekinge waren met hun beiden, waaruit ze slechts bij tusschenpoozen werden afgeleid, om voor eene wijle hun tol te betalen aan de gezellige vreugde der anderen, en zeker is het dat hunne vriendschap intusschen al zoo goede vorderingen had gemaakt, dat Floris bij het aan wal stappen, onder voorwendsel van zijn mantel terug te nemen, het hoofd zoo dicht onder haar kapertje dook, dat er een kusje na volgde, waartoe geen gezelschapswet hem verplichtte, en dien wij dus als zijn eersten kus der liefde kunnen groeten. Dat was zeker eene schending der overeenkomst van het pas gesloten vriendschapsverbond, maar zoover wij weten heeft Francijntje er geen casus belli van gemaakt, en er geene aanleiding uit genomen om het gesloten verdrag onverwijld te verbreken.

Mr. Jacob Jeremias, die »het watertochtje aan de jongelui had overgelaten," zooals hij zich uitdrukte, verwelkomde Floris met de tijding dat de stalmeester gekomen was met zijn paard, en zijne bevelen wachtte.

»Het was nog wel vroeg om zóó te scheiden," oordeelde de gastheer, de jonker moest toch een enkel rondeke mee dansen, en zien hoe vernuftiglijk de schuur tot eene danszaal was ingericht. Hij had dies de paarden naar den stal laten brengen, maar… hij was wat verlegen met den stalmeester, die meer een heer geleek dan een bediende; bij de molenaarsknechts paste hij niet, dat zag men hem aan; reeds hadden zijne vrouwen hij een praatje met hem gemaakt (natuurlijk over den jongen Graaf) en hem eenige ververschingen aangeboden, doch, toen hij hoorde dat het gezelschap naderde, had hij zich in den stal teruggetrokken. Kon men hem bij de gasten nooden? De goede gastheer wist niet hoe hierin te handelen.

»Laat hem zijn eigen gang gaan," zei Floris lachende, »la Fontaine is nog een reliek uit de oude hofhouding mijns vaders te Brussel; hij heeft den toon en de manieren van een fatsoenlijk