Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/269

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Dat zeker door u!" hernam de la Rivière, die nu zeer goed gestemd was om een vriend voor zulke tusschenkomst te danken.

»Neen voorwaar, ik had u volgaarne dienst willen doen, maar het stond niet in mijne macht."

»Zoo hebt gij het aan anderen gezegd!" viel de la Rivière in met levendigheid.

»In trouwe, ik heb niet, ik heb al te goed gezien dat het u ernst was met uwe weigering om zulke hulp aan te nemen."

»Mon frere, ik bezweer u laat mij niet in doling, hebt gij daarover met Floris gesproken?"

»Gij krenkt mij met zulke onderstelling! na alles wat gij gedaan hebt om mij uwe afkeuring van die intentie uit te drukken, mocht ik dat immers niet doen!" De la Rivière haalde de schouders op, en brak het onderhoud af, hij begreep er niets meer van en hoeveel reden hij ook had om zich te verheugen, het onverklaarbare bleef hem bezwaren; maar, dat de wolke voor goed was afgedreven, werd hem tot zekerheid, toen hij ten laatste brieven uit Sédan ontving, waarin hij voor zijne promptitude werd gedankt, en zelfs gerustgesteld toen Molinæus op zekeren dag tot hem zeide: »Bekommer u niet meer over die zaak, zij is afgedaan door een persoon van kwaliteit, die om de eer van ’t Culemborgsche huis op te houden, daarin voorzien heeft!" »Mijnheer Dousa, de vriend van den Graaf?" vroeg de la Rivière in spanning.

»Neem tegen dezen de houding aan van niets te weten, want ik heb zwijgen beloofd, en hij zal ’t u toch nimmer toestemmen," hernam Molinæus gevat. De Fransche edelman begreep dat hij den Leidschen curator dankbaar moest zijn in ’t harte, tot tijd en wijle het hem mogelijk zou wezen zich van die verplichting te kwijten. Intusschen voelde hij zich gerustgesteld en verlicht. De verlichting van al te drukkende stoffelijke bezwaren volgde ook welhaast voor den jongen Graaf van Culemborg zelf, en allen die tot zijne omgeving behoorden.

De Burgemeester was teruggekeerd, en met hem de andere gecommitteerden des Graven, die de geldelijke zaken kwam regelen tot aller voldoening. Dit hielp mede tot de »blijde welkomst" van mijnheer Alartsz, die door de meesten met eenig ongeduld was terugverlangd, zelfs door Floris en de la Rivière,