Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/278

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

tegen te staan, zonder dat zij zich rekenschap wist te geven waarom. »Het verkeer met den jeugdigen Graaf zou toch gansch wat anders zijn," dacht zij dan, juist als zij de burgerzonen met koelen onwil had afgewezen. Daarin was iets, wat de verbeelding begoochelde en het gevoel zou bevredigen, daarin was vrijheid bij toewijding, daarin was zooveel wat aantrok, dat Francijntje er zich in den geest zeer dikwijls door liet verlokken op zulke wijze, dat zij zich zelve een raadsel werd, en niet meer begreep hoe bet haar mogelijk was geweest den armen Graaf zoo hard te bejegenen en zoo koel af te wijzen, sinds zij hem toch eenmaal belofte van vriendschap had gedaan. En toch, zoo heel vreemd was dat niet, omdat ze toen voor den Graaf genoeg genegenheid voelde, om haar de oogen voor de gevaren van inniger band open te doen, en nog niet genoeg, om den moed te hebben die gevaren te trotseeren of gering te achten, en omdat juist na die beslissing die stille genegenheid niet slechts in diepte was toegenomen, maar zelfs eenigszins van karakter was veranderd. Zij begon de kwellingen te voelen van een hopeloozen hartstocht; maar een hartstocht, zooals die zijn moest in Francijntje Lantscroon, teeder, maar rein, veeleer innig dan vurig, en haar bereidende tot alle offers, die de zuivere liefde weet te verwinnen op de zelfzucht.

De oorzaken van die veranderingen zijn wel uit te vinden en wel verklaarbaar.

Niet slechts was de jonge Graaf het voorwerp geworden van hare gestadige aandacht en gepeinzen, maar ook had zij om hem geleden, door hem zelf. De la Rivière had haar niet vooruit kunnen bekend maken met zijn plan, om zijn pupil uit Leiden te verwijderen, daar hij niet zeker was of het uitvoerbaar zou zijn. Het gerucht van die verwijdering, de zonderlinge gissingen die er over gemaakt werden, de praatjes en anekdoten die er over liepen, verschrikten, ontrustten, ergerden haar op iedere wijze. De oorzaken, waaraan men dit plotseling vertrek toeschreef, waren niet minder ongerijmd, dan de uiteenloopende lezingen van de wijze, waarop het had plaats gevonden.

Vrouw Hubrechts, die zich zoomin tot getrouwheid als tot orde verplicht achtte, had van uit haar observatorium (de keuken) waarnemingen gedaan, waaraan zij hare eigene uitlegging gaf, die zij vervolgens niet als hare meening, maar als de waar-