Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/289

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Floris en de andere cavaliers deden hunne mantels af en de dames werden uitgenoodigd plaats te nemen op het »zachte tapeet", dus hoffelijk voor haar bereid. Graaf Albrecht wenkte de eerzame burgers, dat er nog ruimte genoeg was. Zij stegen op, de burgerdochters plaatsten zich achter de joffrouwen", de heeren vormde een groepje ter eener zijde, de burgers hielden zich ter andere, en zoo zou men den optocht inwachten. De Jonker van Culemborg had alles gedaan wat hij kon, om de begane onheuschheid goed te maken, maar nu werd het hem te bang op diezelfde plek, die hij met zooveel drift had veroverd; hij durfde Francijntje niet meer aanzien; als hij zich verlokken liet een enkel woord tot haar te richten, zou hij zich verraden, zou hij zich vergeten, hij voelde het maar al te wel.

»Albrecht! willen wij samen Monsieur de la Rivière opzoeken? ik vrees, dat hij zich ontrusten zal over mijn heengaan."

»Ik bedank u hartelijk, Floris! ik blijf zoo dicht mogelijk bij mijne dame."

»Och, draag gij dan ook zorg voor de mijne," hernam Floris gevat, en trad af in alle stilte, zonder Mr. Jacob Jeremias een woord te hebben toegesproken, die daar vast op gerekend had, en die later aanmerkte dat de Jonker van Culemborg te trotsch was geweest om hem te willen herkennen!

»Wat wilt gij, oom! hij kan zich niet altijd afgeven met lieden, zooals wij zijn; hij was nu bij de heeren en dames daar hij bij hoort!" sprak Francijntje zacht en droevig, maar met gelatenheid, en zij sprak uit wat zij meende, Floris had immers niets meer gedaan dan zij hem zelve eens had geraden, hij had eene vriendinne gekozen in zijn stand, maar dat het nu juist de Prinses de Chimay moest wezen, die oude coquette, juist die waartegen zij had gewaarschuwd, dat zeker viel haar hard. Van dien oogenblik af deed zij het mogelijke om te berusten in de gedachte, dat Floris nu voor altijd van haar vervreemd was, en dat zoo hij lijdend en somber was, het althans niet was om haar, en toen zij, gehoor gevende aan den wensch haars vaders en het verlangen van den Burgemeester, toestemde om in ’t huis van den jongen Graaf haar dienst te verleenen, meende zij in alle oprechtheid des harten, dat zij het om niets anders deed dan om haar plicht te doen. Wist zij het dan zelve, wat geheime hoop haar vervulde en haar met zulk eene zonderlinge mengeling van vreugde en