Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/321

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Hij zuchtte diep, »dat is toch anders! ’t is mij of ik hare stem hoor, anders zwijgt ze zoo droevig… Zult gij mij nu antwoorden, als ik u toespreek?" vroeg hij, de oogen nog altijd strak op een ander punt gericht houdende.

»Wel zeker, gij kunt mij nu zien en spreken."

»Mag ik u zeggen dat ik u liefheb, en zult gij dan niet boos zijn?"

»Neen, Floris!"

»En ook niet wegvlieden?"

»Neen, Floris, dat zal ik niet. Ik zal bij u blijven."

»O! welk een zoete droom!" en de arme lijder begon te schreien.

»Het is geen droom, Floris, gij zijt wakker, en ik ben bij u, niet in uwe fantasie… maar in de wezenlijkheid; zie mij toch aan, voelt gij niet mijne hand op uw voorhoofd?"

»Francijntje!" riep nu Floris, haar aanziende, terwijl een glans van leven en bezieling uit zijne oogen lichtte. »Gij hier bij mij? — Hoe kan dit zijn? Waar is mijnheer de la Rivière? Weet hij dat gij hier zijt?"

»Hij heeft gewild dat ik u zou oppassen… hij hoopt dat het u goed zoude zijn!"

»Of mij dat goed zou zijn. O!" En de jonge Graaf bracht de hand aan het hart met eene onbeschrijfelijke uitdrukking. Francijntje moest hare oogen afwisschen.

»Zult gij lang bij mij blijven?"

»Zeker!"

»Maar neem niet uwe hand weg van mijn voorhoofd, dat is me zoo wonder goed…"

Francijntje voldeed aan zijn verlangen, hij hield de andere vast in de zijne geklemd. Eenige oogenblikken bleven zij zoo zonder een woord uit te brengen, een zachte blos kleurde de bleeke wangen van den zieke, de oogen, die zoolang wijd el strak hadden gestaard, zonder dat de slaap ze had kunnen sluiten, sloten zich zachtjes; hij viel in een diepen, rustigen slaap De la Rivière sloop voorzichtig nader en wisselde met het meisje een blik van innige dankbaarheid en onuitsprekelijke blijdschap.

»Maar nu moet gij blijven tot hij ontwaakt is," sprak hij smeekend.