Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/372

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

dat wapen neer!" en terwijl de jonkman gehoorzaamde, ging hij voort: »Meent gij misschien dat ik uwe hulp noodig heb om mijne eer te handhaven, zooals men zegt dat ik die heb ingeroepen om mijne schulden te betalen?"en de ongelukkige barstte uit in een akeligen sarcastischen lach, zonk in zijn stoel terug, liet het hoofd in de handen neervallen en kon toen niet langer de bittere tranen weerhouden, die zijns ondanks mildelijk vloeiden. Weldadige verlichting, die hem noodig was, maar die pijnlijk was te aanschouwen. Verblijd hem te zien leven, verschrikt over zijne opvatting van het gebeurde; op het smartelijkst getroffen door deze sprekende bewijzen van diepgaand lijden, wierp de jonge Graaf zich aan zijne voeten, en stamelde: »Vergiffenis!" De la Rivière hief het hoofd op en keerde zich tot hem, daar was nu weer leven en bezieling op zijn gelaat, maar het scheen vervallen en verouderd in die eene ure, en het had eene uitdrukking van zielsangst, die de fijnvoelende jonkman in het harte trof.

»Hebt gij dàt gedaan, voor mij gedaan — wat — die man zegt?" vroeg de Gouverneur met eene zonderlinge langzaamheid, alsof het hem moeite kostte de vraag te doen.

»Vergiffenis!… ik… ik…" was alles wat Floris kon uitbrengen.

»Ik vraag of het waar is of onwaar?" viel de la Rivière in met ongeduld en hoogheid.

»Het is waar, mijnheer! maar…"

»Dan zijt gij het, die mijnheer Alartsz gerechtigd hebt mij te bejegenen, zooals hij deed; dan zijt gij het, die mij aan de verachting der wereld hebt prijs gegeven! Floris, Floris! wat heb ik u gedaan, om mij dit toe te brengen? Ik was arm, zeer arm, en ik heb veel geleden onder mijne armoede, maar ik kon toch met fierheid het hoofd opheffen onder de menschen, want ik was rijk in mijne onbevlekte eer; dien eenigen rijkdom naar de wereld hebt gij mij ontnomen!" Na de hartstochtelijkheid, waarmede dit laatste was gezegd, lag er iets vreeselijks in den koelen nadruk, waarmede hij er bijvoegde: »Ziedaar, wat ik u niet zal vergeven!"

»Neen, neen, mijnheer! zeg dat niet, spreek zóó niet tegen mij!" smeekte Floris onder tranen, »ij zult mij uwe hand reiken, gij zult mij vergiffenis schenken, gij hebt mij nimmer on-