Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/499

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Ja! mijnheer de Villiers, dat zegt gij met waarheid. Wie eens het voorrecht had dien grooten man van nabij te leeren kennen, en wien ’t gegeven was hem naar zijne waarde te leeren schatten, voor dien blijft hij even onvergetelijk als ongeëvenaard; ik achte hem alleen te vergelijken bij mijn Heer vader zaliger Welke mannen en die zoo te verliezen beiden, de beproeving was zwaar, al te zwaar bijkans…"

»Ja! mevrouw, maar het zeldzame voorrecht, aan twee zulke mannen verbonden te zijn geweest door de nauwste banden, zegt toch ook iets. Vervult het niet uw hart en geest met stille blijdschap, met eene gerechtigde fierheid, te weten dat gij behoord hebt aan zulke mannen, dat gij den grooten admiraal de zuiverste vadervreugde hebt doen smaken, en den grooten Zwijger het laatste jaar van zijn moeilijk leven door de teederste en warmste huwelijksliefde hebt verzacht, dat gij hem een zoon hebt geschonken naar zijn vurigsten wensch. En dit bewustzijn, deze verheffende gedachte, kunnen de bitterste rampspoed en de felste nijd u nimmermeer ontnemen!"

»Dat stem ik u toe, mijnheer!" hernam de Prinses, die onder zijn spreken op den armstoel bij het vuur had plaats genomen. »Ook is er niets wat mij zoo gedurig bijligt en zoozeer vervult, als de ernst van de plichten, die mij zijn opgelegd, bij de bewustheid van dat huis waaruit ik mijne afkomst nam, en dat andere, waaraan ik de eer heb te behooren door mijn huwelijk. Ik schroom niet te erkennen dat ik uiterst gevoelig ben voor alles wat die beiden raakt… en ik ken niemand die deze gerechte fierheid zoo goed begrijpt, die deze gevoelens zoo oprechtelijk deelt, als juist u, mijnheer de Villiers, door mijn vader geprezen, door mijn gemaal met zijn innigst vertrouwen vereerd, en in wien ik hier in dit land der vreemdelingschap steeds mijn krachtigsten steun, mijn besten raadsman heb gevonden…"

»En mevrouw heeft ook nu weer behoefte aan mijn raad?" vroeg de Villiers, die brandde van verlangen om de reden van haar verrassend bezoek te kennen, maar te bescheiden was om er rechtstreeks naar te vragen.

»Zoo is het, mijn waarde vriend! Gij begrijpt wel dat ik er eene ernstige reden voor heb, om reeds nu in Zeeland te komen, hoezeer ik mij overigens altijd derwaarts getrokken voel…"