Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/501

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Dat is ook mijn gevoelen, en ik meen de zaak fijn genoeg behandeld te hebben, om den Graaf van Leycester te ontzeggen wat hij verlangt, zonder dat hij mij van onwil kan verdenken. Ik ben naar Vlissingen gekomen, in alle haast, om hem te beletten met zijn gevolg van edellieden en officieren zijn intrek te nemen in mijn huis, dat hetwelk de Prins, mijn gemaal, mij ten gebruike heeft aangewezen voor den tijd dien ik mij in Zeeland wenschte op te houden; dat eigenlijk aan Maurits behoort als Heer van Vlissingen, maar ook door dezen mij ten gerieve is toegekend… en waarover ik bijgevolg niet kan beschikken ten dienste van anderen."

»Juist, mevrouwe! Hoewel het niet is aan te nemen dat er tusschen den jongen Graaf en mevrouwe zijne moeder op dit punt strijd zal komen, staat het niet aan u, om het u in bruikleen gegeven vast goed aan derden over te doen."

»Zoo heb ik het ook ingezien, en heb dat den Graaf van Leycester te verstaan gegeven. Deze had mij in een hoffelijk, maar zeer dringend schrijven verzocht hem mijne woning te Vlissingen af te staan voor den tijd dien hij nog in die stad moest verblijven, wachtende op gunstigen wind om naar Engeland over te steken…"

»Hoe! is de Graaf dan reeds te Vlissingen?"

»Nog niet zoo ik meen te Dordrecht maar toch op het punt om hierheen te komen; er was dus haast met mijn antwoord, anders had ik eerst uw raad kunnen innemen, maar met dien te vragen en op antwoord te wachten verliep te veel tijd; ik moest dus zelve handelen, en kon met niemand anders te rade gaan."

»Was de Advocaat van Holland niet in den Haag?"

»Naar Delft of naar Haarlem, geloof ik; daarbij, er werd op spoed aangedrongen, en er viel aan geen talmen te denken. Als het antwoord op een verzoek niet gunstig kan luiden, vordert de hoffelijkheid dat men er niet op laat wachten. Zoo schreef ik dan wat gij hier lezen kunt," en de Prinses gaf hem de copie van haar brief aan Leycester in handen.

De Villiers las dien opmerkzaam en met kennelijke voldoening, waarvan zijn fijne glimlach of een goedkeurend knikje getuigde.

Wij willen eens onbescheiden zijn, en over zijn schouder heen mee lezen. De brief is te aardig, en teekent ons te goed de flinke