Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/77

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

nardus of mijn zoon Aart belasten met dat opontbod aan te dringen in uwe plaats."

Hendrik Prouninck maakte eene beweging van schrik, terwijl hij de la Rivière smeekend aanzag; maar die zwijgende tusschen komst was overbodig.

»Dat ontrade ik in allen ernst, mijnheer!" sprak de Fransche edelman met zekeren nadruk.

»Ik vrage uw raad niet, Heer gouverneur, ik geef u alleen kennis van mijn voornemen…"

»Dat gij niet volvoeren zult, heer Burgemeester," hernam de la Rivière met vastheid."

»Waarom niet?" vroeg Amelis Alartsz uittartend en wendde zich naar de deur.

»Omdat ik er mij tegen verzet," hernam de gouverneur met gezag, »Zoo Floris een knaap van twaalf jaren ware, zou ik er mij niet tegen stellen, dat hij op eenige onzachte wijze aan een verzuimden plicht werd herinnerd. Maar hij is in zijn zeventiende jaar, hij is ouder dan zijn leeftijd op menig punt, hij heeft met eenige achteloosheid en met klein respect gehandeld jegens ons, dat is waar, maar overigens heeft hij niets onbehoorlijks gedaan. Zoo de mededeelingen van meester Hendrik juist zijn, en ik heb geene reden om aan diens waarwoordigheid te twijfelen, heeft Floris zich gedragen zoo goed als men wenschen kon van een jonk edelman, hij heeft courage getoond, courtoisie geoefend, de gastvrijheid, die hem geboden werd, met hoffelijkheid beantwoord, en niet afgewezen uit vreeze een waardig burgerman te beleedigen, onder dat alles mag wel een weinig worden mede gerekend, de lust, die in hem was, om zich op eigen onafhankelijke wijze te vermaken, eene opwelling van vrijheidszucht en de wensch naar ongedwongen genot, te midden van jongelieden; maar al bleken later de roerselen, die hem daar terughouden, nog minder zuiver en nog meer krenkend voor ons, ik wil niet dat hij in zijn jeugdig zelfgevoel, in zijne aangeboren fierheid zal gekrenkt worden door een beschamend en vernederend op ontbod, te midden van zijne vreugd en ten overstaan van kameraden der Hoogeschool en andere jongelieden. Ik wil niet, dat hij zal tentoongesteld worden voor aller oog, door het bewijs van de afhankelijkheid, waarin hij tot heden toe door ons wordt gehouden, en daardoor getergd tot drift, tot verzet, tot opstand;