Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/79

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

kennen; en dat fraaie exempel wordt gansch niet kwalijk nagevolgd door uw kweekeling. Ook weet ik zeer wel aan wiens instigaties ik het te danken heb, dat ik zoo weinig respect geniete van die zijde."

»Achtbare Heer! gij brengt hier wel vele zware zaken bij, die niet tot de kwestie hooren, noch daartoe dienen kunnen. Dit is niet het oogenblik om uit te wijzen waaraan het ligt zoo onze pupil u minder respect toont dan u zou toekomen, ik moet u alleen zeggen, dat ik hieraan wel zeer onschuldig ben, en de bewustheid heb nimmer van verzet tegen uwe autoriteit in poincten waar die behoort erkend te worden, aan wie ook, het kwade exempel gegeven te hebben."

»Als men u spreken hoort, hebt gij altijd gelijk, mijnheer, maar wat mij belangt, ik weet wat ik weet, en ook wat mij te doen staat, en ik zal zorgen dat hier te eeniger tijd een goed exempel gesteld worde, daaraan iedereen zich stichten moge." Toen, na eenige oogenblikken pauze, hervatte hij met zonderlinge beduidenis, halfluid tegen de la Rivière, wien hij ter zijde nam. »Als gij voortgaat met mij in dezen te wederstaan, kunt gij er op rekenen dat ik het gebeurde van heden met oorzaak en gevolgen voor uwe verantwoording stel!"

»Welnu, mijnheer! ik heb er geen oogenblik aan gedacht mij aan die verantwoordelijkheid te onttrekken…"

»Zoo zult gij evenmin van mij wachten, dat ik het voor mijn Genadigen Heere den Graaf zal verbergen?"

»O neen, mijnheer, dat wacht ik niet van u!" hernam de la Rivière met een ironieken glimlach.

»En gij moogt er u op voorbereiden, dat men het daar ginds tot Culemborg niet zoo luchtigjes zal opnemen, als gij het ons hier tracht voor te stellen."

»Ik wist niet dat ik het luchtigjes heb voorgesteld, mijnheer! Ik stem u toe, dat uwe voorstellingen veel kans hebben om indruk te maken op den Graaf van Culemborg, en dat niets u lichter zal vallen dan mij ondienst te doen bij uw Heer, die zijne geldige redenen heeft om tegen mij ingenomen te zijn, maar ik heb te veel achting voor den Graaf, om te onderstellen, dat Zijne Genade het eerste voorwendsel het beste zal aangrijpen, om mij van zijn zoon te verwijderen. ’t Is echter mogelijk dat ik mij vergis, en dat na uwe mededeelingen de eerste dépêche uit Culemborg mijn