Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/210

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

verf steeg tot de hooge kleur der provincie-roos, — neen, dat is niet, dat zou ik u kunnen bewijzen… dat is niet, dat kan niet de bedoeling zijn van wie deze novelle heeft gedacht en geschreven.

— Ik weet niet, hoe gij zoo iets bewijzen zoudt; maar dit zeg ik, die zulke dingen kan denken en laat drukken in een dagblad, is een allergevaarlijkst mensch, die wel diende… die… die zich zelve en wie zich met hem aansluiten in ’t verderf zal brengen.

— Een gevaarlijk mensch, — verderf! — en tranen welden op in Eva’s groot blauwoog — ik zie, ik weet toch niet, dat ergens… O! zoo gij wist… laat ik U zeggen…

— Ik wil niets weten, ik wil niets hooren, riep hij, opstaande met een zekeren schrik, en zonder haar den tijd te laten tot eenig antwoord, stoof hij eene deur in op den achtergrond van zijn studeervertrek, en trok zich terug in zijne bibliotheek.

Een zulke aftocht verwondere niet te zeer! Later, als men vernomen heeft wie die man is, zal men dit natuurlijk vinden.