Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/113

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

in het hart en met verwenschingen op de lippen, nadat men zijne benedictie geweigerd had. »Het is een zonderling woelig feest geweest, dat van uwe meerderjarigheid — en van onze verloving,” sprak Aernoud, in eene weemoedige ontroering, tot zijne bruid, toen hij de zaal was binnengetreden. Het was alsof de wanorde, die daarin nog heerschte, hem op nieuw deed terugdenken aan alles, wat dáár sedert den ochtend was voorgevallen. »En toch was het vrij van bloedstortingen en gramme uitdagingen en ruwe hatelijkheden, zooals menig ander feest, dat men heeft zien vieren op burgen en heerenhuizen! de matigheid is beter betracht geworden, dan ooit voor dezen, en men is in vrede gescheiden, schoon wel niet één van zin. Hoe komt dat?” vroeg Ottelijne met beteekenis; maar ziende, dat hij niet luisterde en verstrooid en somber rondstaarde, drong ze hem liefkoozend nog eene teug tot verkwikking te nemen, vóór hij heentrok. Kort daarna besteeg Bakelze zijn paard, na een innig en hartstochtelijk afscheid van zijne Ottelijne, waarbij hem een gewaarwording van smart en angst aangreep, even onverklaarbaar als onbeschrijfelijk; de sterke man was meer weekhartig en teêr dan immer te voren. Het was toch slechts voor ten hoogste twee dagen, dat hij haar verlaten zoude. Tweemaal keerde hij telkens weder tot haar terug: het was hem, als lag hem een woord op de tong, dat zijne lippen niet uiten wilden. Eindelijk toch scheurde hij zich los van haar, die meer bewogen was door zijne zichtbare aandoening, dan zij die begreep. Nog toen hij heen reed over de stevige valbrug, overstormde hem als een kwellend voorgevoel, dat hem bijna het paard deed omwenden, om der geliefde nog toe te roepen: »Heb toch geene gemeenschap met den verleider, met den Lutheraan!” maar de rede zeide hem, dat de waarschuwing slechts dienen kon, om haar uit een heilzame onverschilligheid op te wekken. Het verbod wekt somtijds op tot overtreden, daarom vermande hij zich en reed voort, niet eenmaal opmerkende, dat hij gevolgd werd. De man, die hem volgde, was Adriaansz.

Ottelijne stond aan het hooge kruisraam en oogde hem na. Iets, dat naar berouw zweemde, bewolkte haar voorhoofd, en de traan, die neerdroppelde op hare wang, had iets meer bit-