Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/190

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»En daarvan tuigen ze in onze stad allen. Als ze voormaals ten hove ging bij onzen Heere den Bisschop, of te feest bij haren oom, den Kanonik van St. Jan, dan ging er maar één roep uit over hare lieftalligheid, en minnelijke manieren; en ver van mij, dat ik schuins van haar zoude spreken: maar zie, kind! het wordt mij bang te denken, dat ik die statelijke Jonkvrouw dochter! noemen zal, en zij mij moeder! en dat mijn slecht huisken haar zal ontvangen, die afkomt van het adellijk Slot!”

»Peis daar niet op met bezwarenis, moeder! Ik weet van Johanna, dat ze reeds lang heeft gewenscht hier te komen. En zij zal wel eerbiedenis voor u hebben en goeder minne; want reeds heeft ze zich met Aernoud verblijd, dat ze nu eene moeder zou de kennen en geen weesken meer zijn zou.” De weduwe voelde zich het oog vochtig worden. »Arm schaap!” sprak zij. »half verweesd van de wieg af! het zal een vroom en zoetzedig kind zijn; en mijn Aernoud is een braaf en groothartig man, die zich geene vrijster tot vrouw zoude kiezen, van wie hij niet wist, dat zij zijne moeder zoude eeren. En de goede Heiligen zijn wel met hem geweest, dat zij hem een partuur gegeven hebben, zoo ganschelijk naar zijn hart en zinnen! Want mijn zoons gemoed strekte zich altijd naar het hooge, en zijne zinnelijkheden en kennisse en abelheid in doorluchte zaken zijn veeleer die van eenen Vorst dan van eenen burger; daarom zal het hem vrij goed zijn, als meester te heerschen op het adellijk Slot, en die van Lauernesse hadden eenen slechteren Heer kunnen treffen dan Bakelsze Reiniersz, schoon hij ook geen Ridder is.”

Men ziet het, hoewel die moeder een zweem van hoogheid in haren zoon misprees, hooger toch zwol haar de borst bij het denkbeeld, hoe hij zijnen stand recht zoude doen; en hoe hij groot zou zijn in de wereld. Die moederlijke ijdelheid is misschien de schoonste vrouwelijke trots, en zeker de meest geoorloofde.

Aafke, die wel wist, welke gesprekken de goede vrouw het meest vleiden, en die er zeker haar belang bij had, om deze in eene opgeruimde stemming te houden, sprak nu:

»En of ook wel Aernoud geen Heerenhuis moge toebrengen,