Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/262

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

uitgestrekte armen terug, en liet die in vertwijfelde teleurstelling nedervallen langs de heupen, en week drie treden achterwaarts als van duizelenden schrik getroffen.

»Wij zijn toch verwanten,” hervatte Philips troostend. »Gij hebt evenzeer een dubbel recht op mijne belangstelling, dat der vriendschap en dat van het bloed!”

»Zoo was het dan niet met het gezag van eenen vader, dat ge mij hebt opgeëischt; niet door de macht van eenen vader, dat ge mij hebt afgehouden van mijn heilig werk; niet als vader, dat ge mij thans afvergt, de taak onvolbracht neder te werpen, opgevat wllig en met vurigen ijver, en met waarachtig geloof aan de zekerheid mijner roeping,” hernam Paul, stouter en met fierder blik en vaster stem, dan hij nog sinds zijne gevangenneming gesproken had: dat kwam omdat de Hervormer herleefde, zoodra de zoon in hem dood was, omdat hij zich verongelijkt mensch gevoelde, nadat hij onder het ongehoorzaam kind had gebukt gegaan; omdat het hem niets zeide, dat de Bisschop van Utrecht zijne pogingen afkeurde, al was die dan ook in het bezit van vorstenmacht, om die afkeuring kracht te geven, zoo slechts niet een vaderlijk bevel als het machtwoord des Hemels tusschen beide trad… zoo slechts niet de gedachte: »dat komt van God!” den twijfel aan zich zelven steunde of opriep. De prediker Paul hernam zijnen ouden moed, zijn vroeger vuur, zijne vroegere geestdrift. Er zou tegenstand zijn. Hij zag het aan de duistere blikken van den Vicaris, aan het onrustig hoofdschudden van den Kerkvoogd; tegenstand, geen weerloos verkwijnen, geen machteloos onderwerpen, tegenstand! Nu was hij gewapend.

Met een driftig gebaar gebood Philips het zwijgen, en vervolgde toen: »wees zeker, dat dezelfde afstand, dien ik van u eisch, de eerste voorwaarde zal zijn, die uw vader op erkenning en kinderrechten stellen zal, en wees zeker dat ik zelf, Bisschop als ik ben en voorstander der Kerk, niet zoo grooten afkeer kan hebben van scheurmakerij en opstand tegen Rome als hij, want ziet gij, jonkman! ik heb Rome gezien en…” Door een scherp kuchje herinnerde de Vicaris zijne tegenwoordigheid. »Maar het is hier van mijne overtuiging de rede