Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/356

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

en nadenken, de telgen van lichaamsrust en levensveiligheid, voor zijne gruwzaamste vijanden houdt, wien het slechts wel is in gewoel en moeite. Daarbij ontwikkelde hij als bevelhebber een schrander beleid, een helder vooruitzien, eene tegenwoordigheid van geest en eene vindingrijkheid van hulpmiddelen, vrij zeldzamer nog dan de onversaagde dapperheid.

Na de terugkomst des Keizers in Duitschland, streed hij onder zijn oog, en Karel V was wel de schrandere en billijke veldheer, die eenen krijgsman als dezen moest opmerken en onderscheiden; de gemeenzamer leefwijze op eenen veldtocht bracht den Nederlander onverhoeds in de tegenwoordigheid van eenen Vorst, dien hij in de hofzalen van Madrid niet dan met strakke en statige ceremoniën had kunnen naderen, welke zeker tot het herkennen van zijne hoedanigheden het meest ongunstig zouden zijn geweest. Nu echter had de Keizer hem ontdekt en vond het goed hem aan zich te verbinden door eere en gunst. De éénige hartstocht van hem, die alle andere hartstochten had moeten opgeven, was Karel’s scherpziend oog niet ontgaan, Aernoud’s gloeiende eerzucht kreeg voedsel en lokaas beide. Hij zag de riddersporen. zich aangegespt en zich tot den adelstand verheven; de fiere burger van Utrecht mocht voortaan Hidalgo’s van den tweeden rang zijns gelijken noemen: was dat een stap vooruit? De verbeten wangunst der onopgemerkten zeide het hem; de met moeite uitgebrachte gelukwenschen der gekrenkte Edelen stamelden het hem toe; zijne gevleide ijdelheid hield het hem voor. Maar het flikkeren van het klatergoud had hem verblind, die vergeten kon hoe het voorrecht als Utrechts burger hem niet éénen last oplegde, terwijl de Hidalgo aan den Koning van Spanje gebonden was door de schitterende eereketen, die hem met zijn ridderschap gegeven werd, en waarvan hij niet wist, welke lasten er konden worden aangehangen. En toch, schoon hij een doel had bereikt, dat, hoelang ook beoogd, als onbereikbaar ver van hem had afgelegen, schoon hem een wensch was verhoord geworden, die als brandende tocht in zijn binnenste had gewoeld, schoon hij zich opdrong, dat hij gewonnen had en er reden was tot verheugen, wie verdenkt Aernoud van geluk, van blijmoedigheid,