Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/363

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

XXII.
Haat — Liefde — Strijd.



Zoet en welgelukzalig samenzijn in Gods huis; plechtige en zielverheffende ure, toegewijd aan gebed en Godsvereering in het midden van Zijne gemeente! Als arm en rijk zich scharen naast elkaar, als de grijsaard ter reie gaat nevens de frissche Jonkvrouw, als de sterke en de moedige nederknielt nevens den zwakke en den bloode, als de fiere het hoofd bukt tegelijk met den deemoedige, als de schrandere en diepdenkende hetzelfde doel heeft met den onkundige en kleine van geest, al ze dáár binnen die muren alles ter zijde stellen: iedere aardsche vreugde en elken aardschen wensch; iedere onheilige zorg en iedere ongeoorloofde zucht, om niets te zoeken, noch te weten, dan God; enkel God; als ze de aarde daar buiten laten en de voet die den gewijden drempel betreedt, het stof heeft afgeschud, om de vleugels des Cherubs aan den enkel te schoeien.

Plechtige en zielverheffende ure, zoet en welgelukzalig samenzijn! want ook God zelf is daar, Hij is onder die allen, die met ernst de gedachten hebben afgetrokken van wat niet Zijner is. Zijn Geest rust op hen, gelijk zij dien zich afsmeeken; hun gewordt als een voorsmaak van den Hemel, want ze leven nu als met de ziel alléén, want ze voelen zich vatbaar voor rein geestelijk genot, voor het genot, dat den Hemel maakt, en ze zijn der zaligheid zoo nabij, als immer sterfelijke ongestorvenen het zijn kunnen: want ze verkeeren met God!

Zij, die nu daar bijeen waren, in de Slotkapel van Woerden genoten met verhevene blijdschap en met stichtelijken ernst dat