Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/376

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

mijne bruid waart voor God en menschen. Dat was niet goed, ik had daarop moeten zinnen, dat dolen geen misdrijf is; ik had moeten indenken, dat eene vrouw, als gij, bedeeld met groote gaven des verstands en van uitnemende kennis en wetenschap, beter luistert naar overredinge, dan naar menschendwang; ik had de woorden moeten kiezen, waarmede men eene vrouw wint en overhaalt; ik had vooroordeel en moeten ontzien, in stede van die hard te vallen; ik had mijnen wil niet moeten opdringen als eene wet, noch mijnen afschuw uitspreken als eenen vloek; ik had afkeers schuwheid moeten verkappen onder het kleed van courtoisie; ik had zacht moeten zijn en verschoonlijk en verdragende; en ik was hard en vol dolle verwoedheid en onverdraagzamen ijver; maar ook het mocht hard heeten, in u, juist in U, datgene te moeten zien, wat mij van elke verschrikking en van elke ondeugd de meest verschrikkelijke scheen en de meest zondige; het woord ketterij” klonk mij altijd zoo schril in de ooren, en het toen het eerst te moeten hooren, passende op u; de ketterij uitgebeeld te zien in uwe gestaltenis!” De donkere blos, die over zijne wangen vlamde, en de wilde haast, waarmede hij die laatste woorden uitstortte, deed het Ottelijne zien, wat hij toen moest geleden hebben, schoon hij het met geen woord uitdrukte. »En toch, ik had ongelijk met te handelen, zooals ik deed,” hervatte hij, zich weder meester, »Ja! ik had ongelijk, ik had u niet moeten loslaten, ik had niet van u moeten gaan: ge zoudt niet tot hiertoe gekomen zijn, niet zoo diep u verward hebben in de…”

Hier vestigde de Jonkvrouw eenen droeven blik op hem, die wel bewees, hoe weer de hoop haar begaf; zij wilde spreken.

»Dit bid ik van u, zwijg tot ik zal geëindigd hebben,” hernam hij ernstig. »Zoo gij verloren gaat, komt zeker een deel van uwe verdoemenis voor mijne verantwoording; maar het zal niet gezegd zijn, dat ik niet gezocht heb te herstellen, wat ik te overijld jammers wrocht door grammen moede. Ik ben nu gemeenzaam geworden met het woord Lutheraan, met het denkbeeld ketterij. Het moest wel! Ik heb haar immers gezien