Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/393

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Het is eene gift van mijnen broer Aernoud, toen ik mijne eerste communie deed, en ik heb het gedragen van mijne jonge jeugd af, totdat… wij trouwden,” voegde zij er zacht en aarzelend bij. »Ik heb het hernomen, omdat… het mogelijk de gift is van eenen afgestorvene; nooit hooren wij iets van hem, sinds Egbert Adriaansz ons liet melden, dat hij naar Spangiën was vertrokken.”

»De hemel geve, dat we nooit meer van hem hooren mogen dan we reeds weten, Aafke!” sprak de echtgenoot met nog meer duisteren blik.

»Ge zijt zonderlinge zeer haatdragend, vergevende zelfs niet na zoovele jaren eenen afwezende!”

»Ik spreek niet van oud zeer, maar van eenen verschen slag… Zie, Aafke; zoo God de Heer het niet voorzien had, waart gij weduwe en zusterloos en wat al niet meer! En dat door dien eigensten Heer Aernoud, uwen broeder! dien fraaien papist.” Zij verbleekte en greep haren gade angstig bij den arm, als wilde zij hem nog tegen het geleden gevaar beschutten. »Aernoud levend!… en in het land terug!… o en hij wilde u!…”

»Overleveren aan een kettergericht, niets minder,” hernam hij, misschien gevleid door de liefde, die sprak uit haren angst.

»Luister, melieve; en laat het u te meer manen, om in alle dingen de gemeenschap te mijden met lieden, wier arglist slechts te gelijken is met hunne wreedheid. ”

»Ge weet, kort na de voltrekking van Johanna’s hijlik te Lauernesse… zou Jan van Woerden in zijne stad… maar gij ziet mij zoo schril aan en gij beeft zoozeer, ga toch zitten,” en hij trok haar naast zich.

»O; mijne arme zuster Johanna!” zuchtte Aafke.

»Zucht niet over haar, schoon ze in verdrukking komen kan en vervolging, zij is sterk en vroom en zal het al lijden om Christus’ wille; We hielden dan hoogtijd in de Slotkapel te Woerden……”

»Laufens; zou het niet goed zijn, op eenige beter vertrouwde plaats van dit alles te spreken?” fluisterde zij nauw hoorbaar zacht.