Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/467

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

rosa tegenover hem. »Naar het lichaam nog niet geheel, meenen de artsen…… ik houde van wel.”

»Daar zijn er geweest, die de Kerk hebben gediend op het ziekbed!”

»Wie meent van mij, dat ik minder zou willen? Wat moet er gedaan worden?”

»Gehandeld tegen de ketters!”

»Mij dacht, ik had niet noodig daartoe gemaand te worden,” sprak Aernoud met eenen bitteren glimlach.

»Zelfs gij, Senor de Viterbo! men is niet tevreden over u te Madrid.”

»Te Madrid? Hoe; de Keizer?”

»Zou ik spreken van dien? Ik meen…” en hij fluisterde hem iets in.

»Monnik!” antwoordde Aernoud met hoogheid, »ik ben boven haar gesteld!”

»Van wien houdt gij uwe aanstelling? en waartoe?”

»Van Zijne Majesteit den Keizer, als Graaf van Holland en mijn last is: toe te zien, dat de strengheid van het Heilig ambt de mate niet te boven ga, die dit vrije volk kan dragen. Reeds heb ik in mijnen ijver die taak overschreden, mij aanmatigende…”

»Het is goed te gehoorzamen wien ons een last gaf; maar gij verkeert in jammerlijke doling; uwe aanstelling komt u toe van de Broederschap! zij plaatste u hier, opdat gij den ijver van deze lichtverkoude Hollanders niet zoudt laten verslappen, maar opwakkeren en aanvuren, als een krachtig en volhardend man, die gij waart. Gij weet nu wie uwe lastgevers zijn, en wien gij zult te gehoorzamen hebben.”

Bakelsze wreef zich tweemaal het voorhoofd, en zuchtte toen diep, als iemand, die uit eenen langen, zwaren slaap wordt opgewekt. Een oogenblik zweeg hij, toen hernam hij zijne bezinning en zijne fierheid:

»Ik eer en vereer elken dienaar der Kerk; maar monnikentreken zijn tot een spreekwoord geworden. Gij zult mij niet tot eenen dienstman maken van de uwen. Mijn Heere de Keizer koos mij, omdat hij een vroom en vroed man stellen wilde in