Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/525

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Oertken, en door hem met vorstelijke mildheid, met eene zucht tot aanmoediging der nijverheid die hem eere doet, met een ander van echt goud betaald.

Nu hij dáár zat in zijne eigene eetzaal, omringd van geheel zijne dappere ridderschap en fiere edelen, gekleed in het vorstelijk praalgewaad, dat zijne welgebouwde gestalte recht deed, was hij wel een geheel ander man, dan die gebogen grijsaard in huismanspij, die in den slottuin van Vreeland met eenen sluwen vond eenen zoon kwam ontschaken aan des vijands geweld, en die met list, het wapen der zwakheid, rondsloop door Holland, om zijns vijands zwakte te bespieden; hij was nu wel zeker de Hertog van Gelderland, die Bourgondië en Oostenrijk had durven weerstaan, die Utrecht deed sidderen, die elk zijner geburen vrees aanjoeg, wel zeker de zoon van Katharina van Bourbon, de uitstekende edelman, van wien een Fransch schrijver, die zijn tijdgenoot was, getuigt: »Nature ne forme jamais, ne meilleur, ne plus asret, ne plus vertueux gentilhomme à tout faire de guoi que un gentilhomme est proit à faire.”

De vaalgele tint van zijn gelaat werd te dier tijde geprezen boven die mengeling van blank en rood, die wij frischheid noemen; zij past goed bij die oogen van een flets blauw, die, in kalme gemoedsstemming en bij een onbeduidend gesprek, weinig uitdrukking hadden, maar welke iedere gewaarwording spreken deed, en waaruit iedere opwelling van hartstocht of geestdrift met zoo dreigende vlammen flikkerde, dat ieder, wie hem kende, de lichtste tinteling van dat oog had geleerd te vreezen, meer dan de felle schimpwoorden of de dreigende gebaren van anderen, schoon het vertrekken van de wenkbrauwen hunne uitdrukking nooit verhoogde; daar deze, naar Bourgondische mode, door kunst waren weggenomen, gelijk ook het haar en de baard; een bewijs, dat zelfs toen reeds de mode sterker was dan nationaal veroordeel en persoonlijke vijandschap. Dit zoo beroemde hoofd was bedekt met het meergenoemde kapje, hier een calotje van goudlaken, nog ten overvloede gesierd met opgelegd ruitwerk van goud koord en borduursel.; dit, en de verdere weelde zijner kleeding bewijst, hoezeer hij afgeweken was van den eenvoud zijns voorvaders Aernold, die