Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/65

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

V.
Eene ontdekking van Donna Teresia.



Ter nauwernood had Aernoud Bakelsze in den loop van den morgen met zijne Ottelijne een paar dier zoete woordekens kunnen wisselen, die gelieven elkander zoo gaarne toefluisteren; die voor onverschillige toehoorders zoo weinig beteekenen, en die voor hen toch zooveel zeggen; tot een vertrouwelijk gesprek was het in het geheel niet gekomen. Zoodra echter de gasten zich her- en derwaarts verspreidden, sommige in kaats- en kegelbaan, andere om te hengelen in de vijvers of te spelevaren in de slotgrachten, en niemand de tegenwoordigheid van de gastvrouw kon eischen, hadden de verloofden elkander, als bij afspraak, gezocht en gevonden in een kleiner vertrek nevens de eetzaal. Zij stonden dicht bij een der hooge kruisramen, welks kleine ruiten, in lood gevat, en met de wapenen van Ottelijne’s voorouders kunstig beschilderd, vijandig genoeg de stralen der vriendelijke middagzon afweerden, die toch op hem en op haar een licht zouden geworpen hebben, dat beiden zoo goed konden verdragen. Zij stonden hand aan hand, alles wat was en wezen zou vergetende, in de beschouwing van elkander, en bij de zachte vertrouwelijkheid van hunne samenspraak.

»Liefste mijn!” sprak hij, »welk een verschil tusschen nu en den dag, waarop ik u het eerst zag, verwond tot in de ziel, verslagen met diepe droefheid, zonder hoop, als ik was, op troost en verlichting.”

»Fij van uwen trots! niet te gelooven aan mijne liefde, waar-