Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/76

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

VI.
De middag van het feest en het eind van den dag.



Het had twaalf ure geslagen, en de groote feestdisch was op nieuw aangericht tot het middagmaal. Gastmalen zijn reeds zoo dikwijls beschreven geworden, dat wij van dit hier niets nieuws weten te zeggen; en toch gelooven wij niet het recht te hebben, het geheel met stilzwijgen te laten voorbijgaan. Wij moeten dus onzen lezers vertellen, dat ieder der gewone tafelwetten dier tijden strikt werd in acht genomen; dat het dubbele tafelkleed van fijn geweven damast was gespreid, en de zilveren zoutvaten daarop gezet en het onontbeerlijke dischgereedschap het kleine mes met het gebogen lemmet, en de lepel, voor ieder der aanwezigen waren nedergelegd, alvorens een der gasten zijne plaats innam op de kussens der stevige zitten van gladgewreven eikenhout, door eene kunstvaardige hand golfsgewijze uitgesneden als de baren der zee. Die zitten, ter wederzijde van den breeden en lagen disch aangerecht, waren nu bezet door Ottelijne’s vroolijke feestrij. Zij zaten elk naar zijnen rang, de aanzienlijken aan het hooger einde der tafel, de lager geborenen meer nederwaarts. Het was eene liefelijke schakeering van schoone vrouwen en krachtvolle mannen, van kleurrijk fluweel en blinkend satijn, van bonte linten en gouden boordsel, van kostbaar bontwerk en zilveren borduursel, van gouden ketenen en goudgele vrouwenlokken (want wie het haar niet goudgeel had, wist toch de kunst om het zoo te verwen), door aardige boogjes omhoog gebracht en bijeenge-