Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/130

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

geopend boek, de andere een achtjarig kind; het waren de jongste zoon des Kanseliers en één zijner kleinzonen.

Die geheele omgeving, de zachte glans die het vuur op hen wierp, de stoffeering van het vertrek, eenvoudig zonder soberheid, ernstig zonder somberheid, de bevalligheid dier twee vrouwen, zijne gade nog schitterend van frischheid en leven, schoon ze de moeder was van dien krachtvollen zoon, zijne dochter in den eersten lentebloei van jeugd en schoonheid — beiden ijverig voortvarende bij den lichten huiselijken arbeid; die krijgshaftige jonge man, die het vuur van zijn spreken en het vuur van zijn oog matigde, uit eerbied voor zijn toehoorder; die aankomende jongeling, die zich kenmerkte door ingespannen studiezin, en die knaap wiens helder oog getuigde, dat zijne wildheid slechts kort zou blijven ingeteugeld door zijne volgzaamheid; — die gansche omgeving, zich sluitende als eene versierde, maar toch niet bonte lijst rondom de gestalte van den Kanselier, deed haar uitkomen op de wijze, die haar het meest voordeelig moest zijn, en liet als éénige, forsche, krachtvolle, belangwekkende figuur het lich geheel alléén vallen op hem, die meer dan eenig ander zulk eene plaats volkomen recht kon doen.

Want het was eene majestueuse gestalte die van Elbertus Leoninus, Kanselier van Gelderland, en geheel zijn voorkomen, van het achtbare gelaat af tot op zijne edele houding toe, beantwoordde aan hetgeen hij geweest was, aan hetgeen hij was, en aan hetgeen men nog van hem wachtte; zijn gelaat was de afdruk van zijne ziel; in zijne houding lag het kenmerkende van zijn karakter, en als men beide met studie had gadegeslagen, had men hem begrepen.

Onder zijn kapje van zwart fluweel droeg hij reeds de zilverkroon der grijsheid, die meer dan zestig jaren levens kunnen geven; — maar toch, nòg was het te zien, dat hij een schoon man moest geweest zijn; liever, hij bezat nog die soort van schoonheid, die men in een grijsaard wenscht, die men in een grijsaard bewondert, die men alleen in een grijsaard moest eischen, en die men toch nog zeldzamer vindt onder grijsaards, dan uitschitterende schoonheid bij jonge vrouwen: die edele schoonheid der rust, der waardigheid en der zielevrede, geene sterk sprekende trekken, de getuigen van den strijd, en van de woelingen der hartstochten, die het jeugdig gelaat belangrijkheid geven, maar