Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/143

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zijn de liefelijke Barbara de Hase en hare kinderen onze nadere aandacht overwaardig; ze was nog zóó jong en zij scheen zelfs nog zóó jeugdig, dat zij veeleer voor de echtgenoot van den forschen en fieren zoon te houden was, dan voor de moeder van zijne beeldschoone zuster. Zij was ook op vijftienjarigen leeftijd met den Kanselier vereenigd, zij was haar acht-en-dertigste nog pas ingetreden, schoon zij grootmoeder genoemd werd door den kleinen wilden knaap. De levendigheid van haar karakter door de levendigheid van hare gebaren uitgedrukt, gevoegd bij den gloed harer donkere oogen, de frischheid harer trekken bij eene donkere gelaatstint, de vlugheid harer bewegingen bij eene houding, die aan losheid vergoedde, wat de gestalte aan slankheid mocht verloren hebben, maakten haar nog tot eene jeugdige vrouw, dat ze naar haar leeftijd niet meer was. Maar had Barbara de Hase vele voordeden op hare zusters vooruit, bezat zij vele eigenschappen, die haar persoon beminnelijk maakten en haar bijzijn wenschelijk; zij had ook de gebreken van een levendig en ontvangbaar gemoed; zij was luimig, niet vrij van lichtgeraaktheid, snel opvliegend, licht verzonken in droefheid en even licht opgewonden tot overdrijving van vroolijkheid, en de Kanselier had wel al de gelijkmoedigheid van zijn karakter, en al de zelfbeheerschende kracht van zijne philosophie noodig, om te stellen als een dam tegen den vloed harer driften; meestal ook was zijne kalmte als olie op hare golven; zijn heldere en vaste blik was zelfs machtig, hare voorbarige levendigheid te temperen, hetzij tot een nuttig zwijgen, hetzij tot den zwaren plicht der ruste! Want na drie-en-twintig jaren van een zaligen echt, had ze hem lief met de liefde van den eersten bruidsdag, en met al de hoogachting, waartoe drie-en-twintig jaren, doorgebracht met zulk een man haar moesten opgevoerd hebben. Wat het vijftienjarige kind niet had begrepen in den dertigjarigen bruidegom, dat had de gerijpte vrouw begrepen in den man, haar zelve een leeftijd vooruit, en daarom was haar zijne grijsheid geene ergernis, en daarom wist ze hare zwakheden, zoo niet te weerhouden van uit te spatten voor zijn oog, voor het minst telkens opnieuw te onderschikken aan zijn wil; maar hij was nu niet meer daar, en zij begreep hare taak als gastvrouw niet beter te kunnen vervullen, dan door haar gast toe te spreken. Zij deed het met hare eigene lieftalligheid, en hem wenkende zich te zetten, daar