Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/146

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

leen zult gij daarna overtuigd zijn, hoe weinig mijne eerste onhoffelijkheid u onthield.”

»Ivonnette! wij gaan hooren van Koningin Elisabeth,” riep Barbara met schalken triomf tot hare dochter, en haar oog verzekerde Douglas, dat, was zij haastig tot toorn, zij niet trager was tot vergeven. Hij hield haar woord voor een bevel, om niet langer te zwijgen.

»De eenige maal, dat ik te Whitehall verscheen, mevrouw! was de Koningin lijdende…”

»En gij durft zeggen, dat uw relaas niet merkwaardig zou zijn? Elisabeth ziek!” viel de levendige Barbara in »Gansch het hof in vreeze en angst, en alle Lords en edeldames dooréénwoelende…, de artsen peinzende op nieuwe medicamenten…”

»Helaas, mevrouw! dat ik u teleurstellen ga,” hernam Douglas, ondanks zich zelven glimlachende om haar voortijlen, »het kwaad was in ’t minste niet ontrustende, en de Koningin gebruikt bij ziekte noch artsen, noch geneesmiddelen; en het lijden dat over onze vorstin was gekomen, was alléén lastig voor deze en… voor wie haar omringden. Zij leed aan kiespijn, en zij leed eigenlijk door zich zelve; want zij had niet den moed, om zich de oorzaak der kwelling te laten uitdrukken; als het menig mensch gaat in het geestelijk leven, dien het faalt aan geestkracht, om het lid af te houwen, dat de ergernis verwekt, en het oog uit te rukken, dat tot zonde verlokt.”

Bij die stichtelijke toepassing zag de echtgenoote van Leoninus met eenige bevreemding op haar zoon, die even de schouders ophaalde. Hij herinnerde zich, dat Roger hem gezegd had slechts achttien jaar te zijn. Ivonnette vertrok haar klein mondje tot een schalk glimlachje.

»Wat het ergste was van dit weifelen,” ging Roger voort, »aan staatszaken kon niet worden gedacht, en toch hield de Koningin de wijze heeren van haar staatsraad uren bij uren in hare kamer terug; ze moesten hun best doen om Hare Majesteit over te halen, tot wat zij niet van zich verkrijgen kon te ondergaan.”

»Kan het zijn? Zóó achtbare en voorzienige mannen bezig te houden met zóó geringe zake!” riep Elias.

»Dat is geene vreemdigheid aan ons hof; als ge indenkt, dat Lord Burleigh zelf heeft moeten onderzoek doen naar bekwame snijders, die onze souvereine uit Frankrijk wilde laten overkomen,