Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/16

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

in deze handeling van openlijke deelneming en eerbewijs, een diepe zin van wantrouwen en bitterheid op den achtergrond, dien de Graaf verstond, terwijl hij het moest ontveinzen.

In den loop van den dag was er te Dovers eene vrouw aangekomen, die niet gereisd had in het gezelschap van den Graaf van Leycester, noch tot het gevolg had behoord der Koningin, hoewel zij meer dan iemand het recht had met den Graaf samen te zijn, en den eersten rang had behooren in te nemen aan de zijde der Koningin. Die vrouw was de weduwe van den Graaf van Essex, moeder van dien jongen Robert d’Evereux, later als Graaf van Essex zoo vermaard; en wat meer zeide, Gravin van Leycester.

Gravin van Leycester! de wettige en erkende echtgenoot van den gunsteling. Dat was de adder, die geslopen was tusschen de vriendschap der Koningin en haar vriend: zijn huwelijk! zijn tweede huwelijk met eene schoone, met eene aanzienlijke vrouw. Reeds was de Koningin zich nooit genoeg meesteresse, om haar onwil te onderdrukken tegenover vrouwen, die eene verbintenis aangingen, welke zij zich zelve ontzeide, hetzij dan uit staatkunde, hetzij uit onvrouwelijke fierheid, hetzij uit besluiteloosheid in de keuze; maar zoo mannen, mannen, die deelden in hare gunst, zich verstoutten niet genoeg te hebben aan hare gunst voor het geluk van hun leven, en het recht namen zich eene gade te kiezen, dan zag de Koninklijke oude vrijster daarin niet slechts eene keuze uit velen, maar eene versmading van haar zelve. In vruchteloos smachten aan hare voeten, wilde zij drommen van mannen hun leven zien wegkwijnen, en zij vergaf het nooit, als één van hen beraden was opgestaan en zich had ter zijde gewend. Wat moest het haar dus niet zijn, toen Leycester alzoo deed, hij, wien ze meer dan eenig ander met hoop had gevoed en met gunsten, van hare kindsheid af, en tot wien zij nog nooit het woord had gesproken van volstrekte ontmoediging; maar Leycester was tot den rijperen mannelijken leeftijd gekomen; en hetzij zijne fierheid een eind wilde maken aan den valschen toestand, die aan het belachelijke grensde, altijd op het punt te zijn eene Koningin te trouwen, en nooit iets verder te komen dan het wellicht, hetzij hij de zwakheid had, toe te geven aan eene hartstochtelijke genegenheid; — de Graaf trok voor altijd een muur op tusschen de ijdele beloften en de onzekere vervulling, door het huwelijk met de beminnelijke weduwe van Essex.