Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/192

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

En zoo deden zij; maar van dit bloot politieke onderhoud hebben wij nu wel genoeg, en te meer omdat daarbij de Graaf op de vragen van Leoninus, gelijkluidend met die van Sidney vroeger, dezelfde oprechtheid gebruikte; dat wil zeggen, dat hij achter de waarheid, die hij zeide, nog eene tweede waarheid terughield, die het geheele vraagstuk had moeten omkeeren. Men kwam dus tot dezelfde resultaten: de Kanselier beloofde, de Algemeene Staten daartoe te brengen, dat er eene commissie werd samengesteld, om de punten van opdracht nader te overwegen, met voorkennis, bijwezen en medeweten van Mylord Leycester en zijne gelastigden.

Werkelijk werd er reeds den 17 Januari door de Algemeene Staten eene dergelijke commissie benoemd, en was de Kanselier Leoninus daaronder door de Hollandsche Heeren gekozen. Leycester belastte met zijne belangen, zoo vaak hij ze niet persoonlijk dreef, Sidney en Davison.

Ziedaar de uitkomst en de gevolgen van het eerste gesprek van den Kanselier van Gelderland met Graaf Leycester; waaraan de laatste, toen hij er van verkregen had wat hij wenschte, hoffelijk een einde maakte; want hij had haast, de plichten van den staatsman af te wisselen, met de plichten van den Christen — de plichten van den Christen zooals hij ze verstond.




X.
HOE JONGELIEDEN VRIENDEN WORDEN.


Onze beide jongelieden, Roger Douglas en Elias Leoninus, hebben nu reeds zóó lang te zamen gewandeld en gepraat, dat niemand er aan twijfelt, of de eerste wist alles, wat hij te weten verlangt, en toch is dat zoo niet. De schroomvallige Engelschman had reeds genoeg de kennis gemaakt van den jongen Nederlander, om het op zijn »hony soit, qui mal y pense” niet te durven laten aankomen; en hij vreesde dus, dat de lichtste aanraking van het gewenschte onderwerp in dezen, eene volgreeks van gedachten en onderstellingen zoude opwekken, die hij te meer duchtte van een ander, naarmate hij zelf nog den moed niet had gehad ze te ontleden; en de jonge Leoninus, die niet ver-