Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/213

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

welke man weet niet, dat ze altijd zalig zijn, maar soms gevaarlijk? en welke vrouw of welke man heeft zich daaruit zien wakkerschudden zonder pijn? en toch — welke man of welke vrouw glimlacht er niet over, als zij er op terugzien voor zich zelve, of haalt niet de schouders op, en schudt het hoofd, zoo vaak ze er anderen in zien voortleven? Hoe het zij, de Burggraaf schudde het hoofd niet over deze stemming van zijne vrouw; hij vond slechts, dat hij er bij gewonnen had. Stond ze niet Paulus Buis en zijne voorkomenheden uit zonder klacht? wellicht omdat zij ze niet meer opmerkte, en zonder zich tijd te geven of lust te voelen, na te denken over de oorzaken, verheugde hij zich in de gevolgen. Wij moeten ten laatste toch een oog slaan op die oorzaken.

Toen zij eenzaam op den Hofsingel terugbleef, peinzend voortwandelende, gedrukt onder doffe somberheid, in eene verwarring van gewaarwordingen en denkbeelden, die door de zwarte zwaarmoedigheid, nog minder tot helderheid konden komen, van onvoldaanheid neerzinkende tot zelfbeschuldiging, van klacht neerdalende tot twijfel, van twijfel weggesleept tot zelfverwensching, van vreeze voor goddelijken toorn, geslingerd tot siddering voor hellemacht, met een gevoel van slapheid, van hulpeloosheid, van onmacht, dat haar niet meer de kracht liet om zich lucht te geven in tranen, of op te stijgen tot de verlichting van het gebed. Haar langzame, slepende gang, hare matte houding, haar hangend en gebogen hoofd, moesten wel de opmerking trekken, van wie haar zag; maar juist die langzaamheid had gemaakt, dat alle kerkgangers haar voorbijgegaan waren, allen zich haastende naar hun huis, en nu liep slechts één enkele met haar hetzelfde pad — een jong mensch, die haar welhaast genaderd was, en door de kennelijke teekenen van haar lijdenden toestand getroffen, had hij haar aangesproken en haar zijn arm geboden tot steun, met eene zekere achtingvolle deelneming, die wel vertrouwen had verdiend, doch waarop Martina of niet lette in hare verwarring, of door die verwarring zelve niet begreep, of zich niet bewust voelde hulp noodig te hebben, althans zij sloeg de beleefdheid af, met het kortste woord dat eene vrouw bij zulk eene gelegenheid weet te spreken, en hij, niet verder dringende, had zich hoffelijk gebogen, en was verder gegaan voor haar uit, niet zonder nog eenmaal het hoofd te hebben omgewend.