Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/225

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

sprak, zag de Graaf om naar eene zitplaats en vond er geene, dan den houten schammel, dien Paret zich haastte, naar hem toe te schuiven. Leycester’s oog had intusschen het vertrek nader opgenomen; hij schudde het hoofd:

»Een wonderlijk schepsel is toch Douglas! dit schijnt wel de cel van een kluizenaar, wat het slaapsalet van een jong edelman moet verbeelden! Heb ik daarom zooveel rijke stoffen en sierlijk huisraad uit Engeland herwaarts gebracht, opdat hij niets zoude hebben dan een houten schammel en zulk een leger?”

In waarheid! voor eene wel ingerichte slaapkamer kon dit verblijf niet gelden: we spreken niet van de kamer zelve, die de jonge man zeker had moeten nemen zooals men die geven kon;

maar wat de stoffeering betrof, die hij zeker meer overeenkomstig zijn eigen smaak had laten inrichten. En werkelijk werd er geen ander huisraad gevonden, dan hetgeen de Graaf opnoemde, een bed op den grond, de tafel met eenig schrijfgereedschap, een hangend boekenkastje met eenige boekwerken, een groote Bijbel op de tafel en een koffer met koperen hengsels en sloten, tot berging van kledingstukken, en een kleine ronde spiegel in schildpadden lijst, maar die ter zijde hing, als werd hij zelden gebruikt. De jonge Puritein had alle weelde en hare gemakken uit zijne nabijheid verbannen.

»In mijne jeugd wist ik beter, hoe een jong edelman zich het leven zoet maakt,” eindigde de Graaf met een glimlach.

Steven Paret meende iets te moeten zeggen:

»Voorwaar! zoo de simpele berooidheid van dit vertrek naar de keuze is van heer Douglas, moet deze jonge edelman…”

»Antwoord alleenlijk op wat u gevraagd wordt, meester Paret!” viel Leycester met hoogheid in, en spreek:

»Met wat doel trokt gij naar deze provinciën?”

»Gun mij allereerst Uwer Excellentie duidelijk te maken, waarom ik Antwerpen verliet.”

»Dat is niet noodig, — ik houd niet van opgesierde sprookjes, en de waarheid mocht u wat zwaar vallen! Dat gij in Engeland geweest zijt, weet ik ook; maar naar het verledene vrage ik niet, ik vrage naar uwe ontwerpen voor de toekomst.”

»Ik zou mij niet veroorloven Uwe Excellentie ietwes anders te zeggen dan de klare, trouwe waarheid, en zoo ook kan ik u alléén antwoorden, dat ik hier heengekornen ben om mijne for-