Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/236

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

geweest zijn, daar zelfs de halsstarrigheid van Fraxinus zich tegen dien stroom had gebroken.

Daar trad werkelijk de Graaf van Leycester naar buiten, in eene prachtige rijkleeding, die wel bewees, dat het geen voorwendsel was, waarmede men zich van hen had willen afmaken, en teleurgesteld reeds zagen zij op elkander, toen de maalstroom, dien hunne tegenpartij zelve niet meer konde beheerschen, zoodra de Graaf zich vertoonde, hen opnieuw met zich voortdrong, tot op eene plek, waar zij op zóó korten afstand waren van het gehoor en het oog des Graven, dat de moed herleefde van den doordrijvenden hofprediker, en den inval rechtvaardigde, dien hij kreeg en uitvoerde op hetzelfde oogenblik.

Den kreet van: »Leve Mylord Leycester! leve de vrome Graaf! de redder der ware religie!” hief hij aan met de zijnen, en schoon die onder de volgelingen van Leycester natuurlijk weerklank vond, hij had niettemin gestrekt, om den Lord den aanheffer van dien juichtoon te doen opmerken.

Men ziet het, de leeraar van den godsdienst, de beschaafde man, gebruikte dezelfde krijgslist, die eene vrouw uit het volk zich had uitgedacht, om tot haar doel te komen. Zoo weinig beteekenen vormen tegenover een volhardenden wil, die zich beloofd heeft te verkrijgen, wat een beginsel als begeerlijk predikt, of waar de geestdrift met kracht toe ontvlamt. Wij gelooven, dat domine Fraxinus even gelukkig is geslaagd bij Leycester als Barbara Boots bij Hohenlo; ten minste, men zag den Lord zich heenwenden tot een der edellieden van zijn gevolg, die terstond daarop nevens Douglas de trap afsteeg en zich tot de Hollandsche heeren begaf, met een dankgroet voor hunne oplettendheid, en de vraag; waarom zij hier waren? en of ze iets van hun meester begeerden?

Men begrijpt, hoe Fraxinus zich haastte, zijn wensch vòòr te stellen, en hoe hij wel juist in Douglas een overtuigd toehoorder vond.

Roger en de edelman haastten zich, dien wensch aan den Graaf over te brengen. Leycester bedacht zich eene wijle, verplooide een trek van verdriet, die zich onwillekeurig vormde op zijn gelaat, tot een glimlach van welwillendheid, en gaf zijn stalmeester tegenbevel voor den wandelrit; keerde in de hofwoning terug, en liet de predikanten binnenleiden in zijne gehoorzaal. Zijn ge-