Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/300

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ik krijg om de schemering vrienden ten bezoek,” sprak de Kanselier.

»Kan ’t niet zijn, dat die vrienden het huisvertrek voor lief nemen?” vroeg Babara, haar echtgenoot aarzelend in de oogen ziende.

»Ware dat — kwelde ik u dan met noodelooze moeite?”

Barbara wist, dat er na zulk een antwoord geene tweede vraag noodig was, en zelve te gastvrij en te gewoon aan de tegenwoordigheid van vreemdelingen in haar huis, om in zulk eene ontvangst groot bezwaar te vinden, vroeg zij alleen: »Blijven ze kortavonden of houdt gij ze te avondmaal?”

»Ze blijven te avondeten, het mogen er vijf of zes wezen.”

»Goed, Elbert! en als het hooge gasten zijn, naar ik wel gissen kan, zullen ze ’t weten, dat ze in ’t huis van den Kanselier onthaald worden.”

»Te veel omhaals en dient niet, vrouwken!” zeide Leoninus, en daarop ging hij van haar met een sluw glimlachje, dat zeker het mislukken gold der kleine list harer vrouwelijke nieuwsgierigheid, om iets meerder van die gasten te weten.

Met niet minder lust en zorge toch maakte de trouwe Barbara hare schikkingen, en in den vooravond van een der laatste dagen van Februari was dus de ruimste en fraaiste kamer van des Kanselier’s huis te ’s Hage bereid en geordend tot het ontvangen van eenig gezelschap. Er brandde een helder vuur; de koperen kroonluchter was met lichten bezet; op de tafel met een lakensch kleed overdekt stonden zilveren wijnkannen gereed, goed gevuld met een edel vocht, zilveren bekers en tinnen, die wedijverden in blankheid met het fijner metaal, nevens nog eenige kelken van groen glas, en twee koperen kandelaren met dikke geelachtige kaarsen. Het tochtscherm schutte den noordewind af, die nog door deur en vensters blies, en de groote leunstoel van den heer des huizes was dicht nevens het vuur geplaatst. Hij zelf gebruikte dien echter niet, maar had een der stoelen genomen zonder ruggen, die rondom de tafel waren gereedgezet. Zijne gade was nog in het vertrek, zich bezighoudende met eene en andere kleine schikking, die ook wel had kunnen zijn nagelaten, en waarvan wij niet willen zeggen, dat zij daarbij geene andere nevengedachte had, dan die van gezetheid op orde.

»Elbert! ik heb alleenlijk een koud maal bereid, opdat er niets