Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/307

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

telijkheid zou hebben uitgedrukt, door meer hartstochtelijken toon en woorden dan die, waarop Leoninus zeide:

»Zekerlijk, heer van St. Aldegonde! in vele dagen geschiedde mij niet zóó groote blijdschap, als die is, waarmede ik u welkom heet.”

»Mij is het, of mij het hart vrijer slaat in de borst, nu ik die aansluit aan de uwe,” sprak Marnix met warmte, terwijl hij hem omarmde als gebruikelijk was. »En toch,” vervolgde hij weemoedig, »en toch is daar zwaarlijk stof tot verblijden. God de Heer heeft mij door vele beproevingen geleid en de provinciën zijn zorgelijk gedrukt. Oranje dood! onze meester, die onze vriend was, en ik tot u komende verkort in eere en goede faam, en zijnde als eene vrije prooi van kwaadwilligheid en achterklap, in mijn vaderland.”

De Kanselier drukte hem de hand, terwijl hij hem heenleidde naar zijn eigen leunstoel.

»Gedenken wij niet het allereerst het droevigst, heer!” sprak hij, »ik heb ook mijne slagen gehad.”

Marnix zag op zijne beurt naar hem op met medegevoel.

»Dat ook mijn eerste woord zoo eigenbatig ware; in u is de vader getroffen; God de Heer ontnam u een nobelen zoon.”

»"Toen hij ter wereld kwam, wist ik, dat hij daar uit moest scheiden," was mijn woord, toen ik bericht kreeg van zijn dood, en ik heb er nog geen gevonden dat beter uitdrukt mijne berusting in den wil van het Hoogste Wezen. Daarbij heeft hij niet loffelijk zijne schuldigheid gedaan aan het vaderland?”

»Zoon van Sparte!” hernam Marnix met een ernstigen glimlach, »wie beter dan ik kan het getuigen, die zijn aanvoerder ben geweest in zijn laatste wapenfeit? Leijder! dat ik het zijn moest, die hem liet meetrekken tot den mislukten aanval op Lier!”

»Dank veeleer, dat ge mijn Gijsbert niet heb achtergesteld, waar roem te oogsten was.”

»Gods raadsbesluiten zijn diep en voor ’s menschen oog ondoorgrondelijk. Ware mijn oud hoofd gevallen in stede van dat jeugdige, dat had een eerlijk leven bezegeld met een eerlijken dood; het had den Prins niet betreurd en Antwerpen…”

»Ware den vijand in handen gevallen op genade en ongenade. Juist dàt heeft God genadiglijk verhoed, door het sparen van uw