Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/311

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Daar zijn sommigen, die dat vurig wenschen te zijn; anderen, die het schuwen als de pestilentie; maar waarheid is, dat we nog niet ramen kunnen wat wij zijn, en nog minder wat wij worden zullen.”

»Ik had juister moeten spreken: wij zijn geen Engelschen geworden, maar een staatsdienaar van de Koningin van Engeland houdt hier het absolute geweld en de opperste autoriteit; daarin is niet veel differentie.”

»Zoo luidt in waarheid de schelle klank van het woord; maar gij weet toch, wat dat beteekent, vertolkt in het Hollandsch?” antwoordde Leoninus, met zekeren klem op het laatste woord.

»Kan ’t zijn, zouden ze hem tot een tweeden Matthias willen maken?”

»De wil is goed als altoos…”

»Maar ze hebben geen Oranje!” viel van Marnix in met levendigheid.

»Hm! ze hebben er nog één, en dien gebruiken zij, zoo goed als ze kunnen; maar althans is het niet meer dezelfde en dat is in Leycester’s voordeel.”

»En daarbij is de Graaf geen knaap van negentien jaar als de aartshertog, maar eene oude rat in de staatkunde, die menig net mag hebben doorgeknaagd aan het Hof van Elisabeth…”

»De zijden weefsels van hoofsche striknetten en vrouwenlisten zijn lichter stukgereten dan deze hier, die van kabeltouw zijn, grover maar sterker. — Maar de Graaf was immers dominus factotum bij Elisabeth, de maagd, die zich roemt een mannengemoed te hebben. Licht heeft hij van haar het noodige afgezien; zeg doch, hoe is het daarmee? hoe draagt zich de nieuwe Gouverneur-Generaal?”

»Statig genoeg voor de oogen van ’t volk, maar ik zal u zijn beeld malen, zooals het staat tegenover mijne Heeren de Staten, naar mijne bevinding. Op het hoofd draagt hij iets, dat naar eene kroone gelijkt, en daaromhenen eene soort van heilige glorie; over de oogen een sluier, die niet gansch een blinddoek is; vorders gebonden handen en voeten, den mond vrij om te bevelen en doet het nood, hulpe te roepen, dat nietwes zegt; want ze verstaan zijne tale niet.”

Marnix glimlachte.

»Uwe zinnepop is niet onaardig, en ware toe te passen in mijn